woensdag 15 oktober 2014

Weerribben

‘U hebt uw bestemming bereikt,’ zegt een zwoele vrouwenstem. Volgens haar ligt mijn einddoel 2,5 kilometer verderop, maar met mijn auto kan ik niet dichterbij komen. Wel lopend over een smal pad langs de Kalenbergergracht. Rechts zie ik rietkragen, hooilanden en moerasbossen. In een meer vissen een aalscholver en een purperreiger. Een knaloranje grote vuurvlinder landt op een waterzuring. Een fluisterboot vaart klotsend voorbij. Ik laat me in het gras vallen en bestudeer de wolken. Mijn afspraak kan wachten.

Dit verhaal stuurde ik naar de schrijfwedstrijd van de Stichting Natuurkampeerterreinen. Per provincie won er een verhaal. Voor de provincie Overijssel was dat mijn verhaal. De verhalen worden gepubliceerd in het Groene Boekje, wat eind december verschijnt. Alleen de drie winnaars vanuit Utrecht, Groningen en Zeeland krijgen dit gratis. Zie ook: Natuurkampeerterreinen.



dinsdag 23 september 2014

Godijn Publishing

Een verhaal over dove kinderen stuurde ik naar de schrijfwedstrijd van de uitgever Godijn Publishing in Hoorn, zie Godijnpublishing. De wedstrijd organiseerde Elly Godijn samen met doventolk Ellis Bell, zie foto hieronder. Het thema was Het gebaar, dat mijn leven veranderde. In het verhaal moest een doof persoon voorkomen en gebaren. Voorwaarde was verder dat het verhaal minimaal 2000 woorden moest bevatten. Hieraan voldeed ik niet, want mijn verhaal heeft maar 1000 woorden. Toch zond ik het in omdat het goed bij het thema paste. De jury vond het te mooi om niet te vermelden. Naast de 25 verhalen, die in een bundel worden opgenomen, wordt mijn verhaal daar als 26e aan toegevoegd, als aanmoedigingsprijs. Nog een voorwaarde is dat het verhaal niet elders gepubliceerd mag worden. Ik kan het hier dus nog niet vermelden. Op 22 november worden de drie prijswinnaars bekend gemaakt. Zij krijgen de bundel cadeau, de rest kan hem kopen. Een euro daarvan gaat naar de Federatie van ouders van dove kinderen.




Meteoor

De wereld is niet vergaan op 21 december 2012. De Maya-movement in Sydney kroop daarom op kerstavond beteuterd uit haar ondergrondse bunker .
‘Laten we thuis maar kerst gaan vieren,’ mopperde een volgeling.
‘Dat nooit,’ riep hun goeroe Maya.
Uiteindelijk vertrok iedereen toch. Zij bleef wel, liggend op een stretcher om na te denken. Plotseling verscheen er een engel in de bunker.
‘God heeft jou uitverkoren als verlosser,’ sprak hij verheven, ‘om Zijn volk te redden, want de aarde zal vergaan op kerstavond.’ Met wapperende vleugels legde hij uit dat ze al haar volgelingen mocht meenemen naar de hemel. Maya verliet snel de bunker. Buiten werd ze opgewacht door een grote horde journalisten. Zo kon ze meteen haar boodschap verkondigen, die wereldwijd werd uitgezonden:
‘De wereld vergaat vandaag wél! Ga zwart gekleed naar het hoogste punt van uw woonplaats en om zeven over zeven uur wordt u gered.’
Maya haastte zich toen naar de top van de Sydney Tower en wachtte af. Niemand kwam, de mensen waren die einde-der-tijden-verhalen beu. Stipt op tijd parkeerde er wel een wagen met vurige paarden voor haar neus. Vlug stapte ze in. Ze vloog nog maar net boven Australië toen ze uit het zuiden een enorme brandende meteoor zag aankomen.

Deze column stuurde in naar de schrijfwedstrijd van Ecmyk, een uitgever van books on demand. Zie Ecmyk. Vier inzenders werden uitgeroepen als prijswinners. Alle andere coumns, waaronder de mijne werden wel opgenomen in een bundel. Slim van de uitgever, want ik kon ook niet de verleiding weerstaan de bundel te bestellen. Het thema was: Schrijf een column aan de hand van een afbeelding van een brandende aardbol, die hieronder staat afgebeeld.

maandag 18 augustus 2014

De eland

De weddenschap heb ik gewonnen. Ik zie als eerste in Zweden een eland. Het is jammer dat degene met wie ik de weddenschap heb afgesloten, nu niet bij me is. Amelie is zonet stampvoetend van de camping vertrokken. Met mijn mobiel maak ik snel een foto, zodat ik haar later het bewijs kan laten zien.
‘Het is uit,’ schreeuwde ze vanochtend tegen mij na een fikse ruzie over onze plannen voor die dag.
Gelaten liet ik haar vertrekken en besloot pas naar Nederland terug te reizen zodra ik twee weddenschappen zou hebben gewonnen.
De tweede weddenschap had ik afgesloten met het tweede team van de Steenwijkse Boys.
‘Ik zal een eland schieten en voor jullie meebrengen,’ pochte ik na de laatste training voor de zomervakantie.
‘Is goed,’ zei de keeper, ‘dan steken wij de barbecue wel aan.’

En nu sta ik oog in oog met een eland. Nog maar een half uur geleden ben ik van de camping vertrokken. Aan de voet van een kale heuvel kruist hij mijn pad. Het dier ziet er veel groter en breder uit dan ik uit de foto in de reisgids heb kunnen opmaken. Zijn gewei lijkt wel twee meter breed. De eland briest en schudt met zijn kop alsof hij wil zeggen: ‘Wat mot je jochie?’
Het geweer, dat ik uit Nederland heb meegenomen, richt ik op het dier. Ik tril zoals een moegestreden langlaufer die nog moet schieten tijdens de Olympische biatlon. De eland schudt zijn kop heen en weer en kijkt me minachtend aan. Dan loopt hij op een sukkeldrafje weg. Alle fut voel ik uit mijn lichaam wegvloeien. Ik heb niet eens de kracht om de trekker over te halen. Het geweer glipt uit mijn zwetende handen. Inwendig foeter ik mezelf uit. Eerst laat ik mijn vrouw weglopen, nu die eland. Ik ben een loser! Het komt denk ik door de vele dode dassen die we in Zweden gezien hebben. Dat greep mij ook aan. Amelie moest zelfs huilen toen ze een papa-das, een mama-das en een baby-das dood in de middenberm van de weg naar Kalmar zag liggen. Nu sta ik te janken en ik mis Amelie hier bij die kale heuvel in Zweden, ruim negenhonderd kilometer van huis.
Natgeregend keer ik terug op de camping. Voor de tent staat Amelie met haar armen over elkaar op mij te wachten. In mij strijden verbazing en blijdschap om de voorrang.
‘Ik heb onze weddenschap gewonnen,’ zegt ze, ‘ik heb als eerste een eland gezien.’
‘Hoe laat?’ is het eerste wat ik vraag.
‘Om negen uur vanochtend, net nadat ik de camping afreed. Hij stond in het veldje naast de parkeerplaats bij de waterval. Kijk dit is het bewijs, ik heb er een foto van gemaakt met mijn mobiel.’
‘Shit,’ zeg ik, ‘dan heb ik verloren.’
‘Krijg ik nu mijn prijs?’ vraagt Amelie triomfantelijk.
Stampvoetend loop ik naar de campingwinkel. Ik pak daar de allergrootste lichtbruine pluche eland die aan een haakje bij de deur hangt.

Het verhaal De eland heb ik ingestuurd naar een verhalenwedstrijd van uitgeverij Jaylen Books. Samen met nog 45 verhalen verscheen het in de verhalenbundel Zomertijd deel 7. Elke zomer verschijnt zo'n bundel. Jammer vond ik dat de verhalen ongecorrigeerd in de bundel werden opgenomen. Er staan dus nog heel wat taalfouten in.

vrijdag 21 maart 2014

Blokzijlermeer

Even buiten Blokzijl haalde ik een jonge man in. Hij droeg een zwart schaatspak en een rode muts met op de kruin een pompoen, die op en neer danste. Ik voelde zijn ogen in mijn rug prikken toen ik bij hem vandaan schaatste. Met mijn gespierde benen maakte ik krachtige slagen, mijn armen losjes op mijn rug. Hij liet me gaan. Na een paar minuten keek ik over mijn schouder. De man was een paar honderd meter achterop geraakt. Ik zag dat hij zijn tempo verhoogde. Hij gooide zijn armen los en zette de achtervolging in. In gedachten jutte ik mezelf op; links, rechts, links, rechts.
Hij was de jager. Ik de hinde, zijn prooi. Halverwege het meer haalde hij me weer in. Zwaar ademend ging ik vlak achter hem rijden. Mijn hart ging als een razende tekeer en mijn benen trilden. Ik paste mijn tempo aan en met moeite lukte het me om in zijn spoor te blijven. Mijn ogen fixeerde ik op zijn goed gevormde billen. Vlak voordat we afbogen naar een smalle vaart hoorde ik achter mij het krassen van ijzers. Ik keek even over mijn schouder en zag dat drie schaatsers zich achter mij hadden aangesloten. Tevreden stelde ik vast dat ik in een sliert reed. Boven mij zag ik hoe ganzen zich in een waaier groepeerden. Mijn hart kwam weer tot bedaren. Een geluksgevoel stuiterde als een pingpongbal in mijn buik.

De vaart werd nog smaller. Af en toe raakte mijn schouder het wuivende riet langs de kant. Na een kilometer bogen wij met een scherpe bocht naar links. Even later draaiden we het Blokzijlermeer weer op. De wind hadden we nu pal tegen. Hij rechtte even zijn rug. De wind blies mij gemeen in mijn gezicht. Hij kromde weer zijn rug en met een paar korte prikslagen maakte hij tempo.
‘Wat een wind hé?’ riep ik.
Telkens keek hij achterom of ik er nog was. Hij wilde mij zijn kracht laten zien. Hij was Sven, ik Ireen. De drie mannen haakten af, wij bleven alleen samen. Zo nu en dan raakte hij mij met zijn hand even aan als hij voor andere schaatsers moest afremmen. Zijn zorgzaamheid ontroerde mij.

Na een kwartier deed de man er een schepje bovenop. Het zweet stond op mijn rug. De pijn in mijn knieën negeerde ik, toch kon ik hem niet meer volgen. Hij keek achterom en grijnsde, hij had mij gelost. Nog even reed ik op volle kracht door om hem niet kwijt te raken. Ik was blij dat er een kluunplaats opdook, want de pijn in mijn knieën was ondraaglijk geworden. Voordat hij de wal opklom, strikte hij zijn veters wat strakker. Tegelijk met mij stapte hij over het paarse tapijt een weg over in Dwarsgracht.
‘Mooi ijs hè,’ probeerde hij een gesprek aan te knopen.
‘Ja, maar ik kon je niet meer bijbenen,’ antwoordde ik licht hijgend.
‘Ik pas mijn slag wel aan,’ zei hij, ‘Ik ben trouwens Marco uit Utrecht.’
Ik zei mijn naam en zei dat ik in Steenwijk woonde.
Kilometerslang reden we samen over het meer in de richting van Sint Jansklooster. Zo nu en dan minderden we vaart en praatten we wat over andere schaatstochten.
‘Bij Wanneperveen, langs besneeuwde boerderijen, het was of ik in een schilderij reed.’
‘Bij Giethoorn, langs de rietmaaiers. De geur van brandend riet’.
‘Je zult maar niet van schaatsen houden,’ verzuchtte hij toen het een tijdje stil was. Hij vertelde dat zijn werkgever schaatsen verafschuwde. Een vrije dag zou hij nooit hebben gekregen. Eén telefoontje vanmorgen was genoeg geweest om zich ziek te melden en goedgehumeurd was hij vanuit Utrecht naar de Kop van Overijssel gereden.
‘Ik word er helemaal lyrisch van,’ vertrouwde hij mij toe.
‘Het is een… gelukzaligheid,’ probeerde ik hem te overtroeven.
‘Magie’
‘Hemels’
‘Een idylle’
‘Nostalgie.’
‘Het is…’ begon ik, zoekend naar een nog treffender omschrijving, ‘als... ‘
‘Zeg maar, ijskoorts,’ zei hij lachend.
Zwijgend reden we verder. Ik nam de kop weer van hem over. De zon verwarmde mijn gezicht. Alleen het knerpen van de ijzers over het ijs hoorde ik. Uren kon ik zo doorrijden. Het hiernamaals was begonnen.

Eerst raakte ik met mijn kin het ijs, daarna klapte ik tegen de wal. De scheur had ik niet gezien. Marco buitelde over mij heen. Hij krabbelde snel op en hielp mij overeind.
‘Sorry,’ bracht ik moeizaam uit, ‘gaat het?’
Door de kou kon ik mijn kaak nauwelijks bewegen.
‘Ja, hoor,’ zei hij, terwijl hij de sneeuw van zijn jack afklopte, ‘met jou ook?’.
‘Ja,’ loog ik.
Stram schaatste ik verder. De pijn in mijn knieën speelde weer op.
‘Oude volleybalblessure,’ zei ik wrijvend over mijn knie.
‘Het is niet ver meer,’ antwoordde hij, terwijl hij naar een kerktoren in Blokzijl wees.
‘Ja,’ antwoordde ik en ik dacht koortsachtig na hoe ik mijn wintersprookje kon laten voortduren.
Ik bied hem wat te drinken aan, dacht ik. Warme chocolademelk met slagroom. Nee, glühwein is beter.
‘Wil je…,’ begon ik toen we vlak bij de finish waren, terwijl een grote groep snelle rijders voorbijkwam. Het geklepper van hun klapschaatsen overstemde mijn vraag. We reden nu in Blokzijl. Harde muziek klonk uit luidsprekers. Nu! Zeg het nu, schreeuwde het in mij.
Op een tweesprong bij de finish stak hij zijn hand op en sloeg linksaf.
‘Ik haal in Sluiszicht mijn medaille. Bedankt nog!’
Gedesillusioneerd schaatste ik naar rechts naar het verenigingsgebouw, waar alleen twee oude schoenen op mij wachtten. Het wemelde in de dorpsgracht van de mensen. Het dooide nu licht en op het ijs stond een laagje water. Ik keek nog even achterom naar de zwarte gedaante die tussen de mensenmassa verdween. De botsing met een dikke jongen op hockeyschaatsen daarna was onvermijdelijk. Het water drong door tot op mijn vel. Door en door nat stond ik even later in een weiland bij mijn Renault
‘Met mij,’ beantwoordde ik mijn mobiel.
‘Waar ben je?’ klonk het snibbig aan de andere kant van de lijn.
‘Weer met beide benen op de grond.’

Blokzijlermeer stuurde ik in naar de schrijfwedstrijd Jij vertelt van de provincie Overijssel. Het is de herschreven versie van een verhaal wat al eens eerder is bekroond, maar niet gepubliceerd. Ik heb dat gemeld bij de organisatie, maar die vond het geen bezwaar, ze hadden ook geen wedstrijdreglement. Voorwaarde alleen was dat het verhaal authentiek moest zijn en waar gebeurd. Door de perspectiefwisseling (eerst man, nu ikzelf), werd dat het. Van de honderd ingestuurde verhalen werden er drie genomineerd door de jury, waaronder het mijne. Nog drie verhalen werden genomineerd omdat ze de meeste publieksstemmen kregen. Van de zes verhalen vond de jury mijn verhaal het best geschreven. Een ander verhaal over glutenvrij beschuit vonden ze het best verteld. De prijs (verfliming van het verhaal) ging uiteindelijk naar het meest authentieke verhaal dat het meest teweegbracht en zich het best door laat vertellen. Dit verhaal ging over Sterre, een meisje dat in 2007 overleed aan leukemie. Mijn verhaal staat op de: site.
Zie ook verslag in de Wijkkrant Diezerpoorter.



dinsdag 4 februari 2014

Zeelucht

Mijn schep had nummer 49. Al na de eerste dag was ik hem kwijt. Voor straf moest ik om zeven uur naar bed. De volgende dag zag ik mijn schep in de takken hangen van een den die aan het duinpad naar zee stond. ‘Spillebeen,’ riepen de kinderen tegen mij. Onder de zwart-wit gestreepte uniformjurk leken mijn benen net luciferhoutjes. Twee kilo moest ik aankomen, dan mocht ik over 42 dagen weer naar huis. ’s Nachts lag ik vaak wakker op de slaapzaal van de middenmeisjes, die tussen de acht en tien jaar oud waren. Wij hadden allemaal zwaar astma, maar het meest nog leden we aan heimwee. Dat voelde alsof er een steen in je maag zat. De zeelucht hielp wel tegen astma. De laatste weken in huize Zeezicht kreeg ik geen enkele aanval meer. Aan het strand bleef ik altijd in de buurt van zuster Imelda. Zij heeft met tranen in haar ogen tegen mij gezegd dat ik op haar overleden dochtertje leek. Dat had ze niet moeten zeggen, daar moest ik ook van huilen. De andere meisjes noemden me het lieverdje van de juffrouw. Gelukkig was ik twee kilo aangekomen en mocht ik naar huis. Thuis in Enschede in mijn smalle ledikant kreeg ik ’s avonds weer een astma-aanval. De zeelucht was uitgewerkt, maar mijn heimwee was verdwenen.

Dit korte verhaal van precies 222 woorden stuurde ik op naar een schrijfwedstrijd van Henny Fortuin. Het thema was Aan zee. Ik eindigde niet bij de beste vijf, maar kreeg wel het volgende compliment van de jury: 'Eervolle vermelding voor die van Hilda Knol (omdat hij eerlijk aanvoelt, persoonlijk, en meer is dan "een verhaaltje aan zee")'. Henny Fortuin is schrijfster en schrijfcoach, voor meer informatie zie: Hanny Fortuin.

vrijdag 24 januari 2014

Waternimf

Yasmine besloot dat het van Khan was, de knappe conciërge van haar school. Deze asielzoeker kwam uit Koerdistan. Natuurlijk kon het ook van Erdem of Ahmet zijn of misschien zelfs van Koen. Khan was al 22 en de liefste van allemaal, maar ook de nummer honderd op haar lijst en dat vond ze een mooi getal. Op school was ze het enige meisje met een lijst. De jongens hadden er bijna allemaal een.
Aan Koen vroeg ze de hoeveelste zij voor hem was.
‘De tiende,’ zei hij, maar ze geloofde het niet. Hij kon er niet veel van die ene keer in het fietsenhok. Yasmine giechelde om Koens tien veroveringen, zoveel had zij er alleen in juni al gehad. Tegen hem zei ze dat hij de allereerste voor haar was. Dat vertelde ze trouwens tegen elke jongen en man. Ze geloofden het allemaal, sukkels waren het, maar dat gaf niet, als ze maar lief waren. De blonde Koen was wel haar eerste en enige Nederlandse jongen.

Op de vorige school schold een jongen haar uit voor nymfomane. Ze kende het woord niet en zocht het op in haar woordenboek. Langzaam had ze het woord uitgesproken en geproefd op haar tong. Het smaakte zout en mystiek, zoals waternimf of winterfee. Maar ze was het niet. Het ging haar slechts om wat aandacht en liefde. Nu op de nieuwe school, koos Yasmine alleen nog volwassen mannen. Zij vertelden het niet door. Bang als ze waren voor hun vrouw of hun baas op het werk.

De allereerste keer herinnerde Yasmine zich nog goed. Haar oudere broer Ibrahim vroeg haar mee te gaan naar het bos. Dat bos was geen echt bos, maar een rij bomen langs een sloot aan de rand van hun woonwijk. Onder de bomen, gegraven in de oever van de droge sloot, hadden buurjongens een hut gebouwd. Die was verboden voor meisjes, maar van Ibi mocht ze toch mee naar binnen. In een hoek lag een oude matras met donkergele vlekken. Ibi deed haar pijn, maar troostte haar daarna heel lief. Zo lief had ze hem nog nooit meegemaakt, daarvoor had hij haar vooral gepest. Haar broer nam haar nog een paar keer mee naar de hut en elke keer gaf hij haar iets; snoep of wat kleingeld. Daarvoor deed ze het niet, wel voor zijn liefde en aandacht, die ze van haar moeder niet kreeg. Yasmines vader woonde niet meer bij hen, hij was terug gegaan naar zijn geboortedorp op het platteland van Marokko.

Op een zaterdagmiddag werden Ibi en Yasmine in de sloothut betrapt door hun moeder. Samen waren ze naar buiten geglipt en hadden niet gezien dat zij vlak achter hen was aan gelopen. Ze schreeuwde en spuugde op de grond. Vooral Ibi kreeg veel klappen. Later hadden hij en zijn moeder nog vaak ruzie, totdat hij op een middag niet meer uit school was thuis gekomen.
‘Hij woont nou in een huis voor moeilijk opvoedbare jongeren,’ was de korte verklaring van haar moeder. Yasmine geloofde dat niet. Hij was naar Marokko gestuurd, naar zijn vader, die daar alweer vijf jaar woonde. Zijn oudste zoon zou hij daar wel eens even heropvoeden. ‘En als jij je niet gedraagt, dan haal ik jou ook hierheen,’ had hij dreigend aan de telefoon tegen zijn dochter gezegd. Voortaan werd Yasmine gehaald en gebracht naar school. Haar moeder dacht dat ze haar dochter zo beter kon controleren, maar Yasmine vertelde niet over haar tussenuren en dat ze spijbelde van gym. Ze ging alleen maar met jongens mee die op Ibi leken. Behalve die ene keer met haar klasgenoot Koen dan, dat was een vergissing geweest. Hij wilde haar een breezer geven. Dat weigerde ze resoluut. ‘Ik ben geen breezerslet,’ had ze tegen hem gezegd, ‘en een moslima drinkt geen alcohol.’


Haar zwangerschap ontdekte Yasmine pas toen ze al een maand of vijf heen was. Ze was toen allang gestopt met haar lijst. Eerst werd ze een hele tijd misselijk en later voelde ze zich zo dik als een olifant. Al die tijd had ze geen moment gedacht aan wat ze later wel wist. Ze kreeg een baby! Niets begreep Yasmine hiervan. Ze mocht dan wel slecht kunnen leren op school, zo stom was ze nou ook weer niet om zwanger te worden? Toch was het gebeurd, zomaar pats-boem, zwanger. Met een test, die ze bij de drogist kocht, stelde ze dat zelf vast. Nachtenlang had ze gehuild. Het kon niet, het mocht niet. Als de baby geboren werd, dan zou haar moeder haar vast net zoals haar broer het huis uitzetten. Ze vertelde het aan niemand. Naar de dokter ging ze ook niet. Bij de Zeeman kocht ze van haar zakgeld een paar wijde truien.
‘Je wordt lekker mollig,’ zei Khan een keer tegen haar. Samen zaten ze in het rommelhok van de amanuensis.
‘Ik ben zwanger,’ flapte ze er zomaar uit. Ze kon het niet langer geheim houden. Het was alsof ze al maandenlang een bal onder water moest houden, die nu uit haar handen glipte en naar boven schoot als een raket. Khan sprong op en keek haar met grote ogen aan.
‘Wanneer komt het dan,’ vroeg hij met overslaande stem.
‘Ik geloof …,’ kreunde Yasmine, ‘nu …’.
‘Ik breng je naar mijn huis,’ riep Khan paniekerig, ‘we wonen vlakbij.’

Khans moeder had hen met grote donkere ogen aangekeken. Ze begon in een voor Yasmine onverstaanbare taal tegen Khan te praten. Hij schreeuwde tegen haar en duwde haar in de richting van de badkamer. Even later kwam ze terug met een teil heet water en een paar handdoeken. Khan ondersteunde de aanstaande moeder naar een slaapkamer. Zodra ze op een donkerrode sprei ging liggen, werd ze overspoeld door weeën die leken op zware golven.
Khans moeder legde de baby in Yasmines armen. Ze prevelde daarbij een paar woorden. Voor het eerst zag Yasmine een glimlach op haar gezicht. Khan legde haar uit dat ze zei dat ze door Allah gezegend was, omdat ze een zoon had gebaard. Met een zakdoek wiste de tengere vrouw het zweet behoedzaam van het voorhoofd van Yasmine.
‘Morgen zal ik mijn moeder bellen,’ zei Yasmine met zachte stem. ‘En haalt u geen dokter of de politie,’ voegde ze er nog kalm aan toe, ‘anders wordt Khan ontslagen en het land uitgezet. Het kind is namelijk van hem.’

De volgende ochtend belde Yasmine haar moeder toch niet op. Terwijl Khan en zijn moeder nog sliepen, sloop ze het huis uit. In haar armen hield ze haar zoon stevig vast.

--------------------------------------------------------------------------------------------------

Breda, 14 juni 2013 – Van onze verslaggever
VONDELING GEVONDEN BIJ POLITIEBUREAU

Gisterochtend is bij de personeelsingang van de politie van Breda een vondeling gevonden. Het gaat om een blank jongetje met blonde haren en blauwe ogen van hooguit een dag oud. Het kind was gewikkeld in een paar handdoeken en een sweater met de opdruk Birdy. Daarbij lag een briefje met de tekst: ‘Dit is Khan, zorg goed voor hem.’ Het briefje was ondertekend met Waternimf. Van de moeder ontbreekt nog ieder spoor. De jongen was onderkoeld, maar maakt het nu goed. Hij blijft in het ziekenhuis totdat een pleeggezin voor hem is gevonden.
Wethouder Jansma wil vandaag in de gemeenteraad aandacht vragen voor betere zorg voor vondelingen. In zijn partij het CDA wakkerde hij de discussie aan over het zogenaamde vondelingenluik.

Dit verhaal was mijn inzending voor een schrijfwedstrijd die werd georganiseerd door Nastasja Bijl. Samen met nog 17 andere verhalen verschijnt dit verhaal in een bundel. Het thema is 'ruis'. Wanneer en door welke uitgever deze bundel wordt gepubliceerd is nog niet bekend. Natasja Bijl (1974) is auteur, copywriter en geeft ook schrijfworkshops aan volwassenen en kinderen. Ze heeft een eigen website: Natasja Bijl