zondag 8 april 2007

De dochter van

De groep kleuters staat voor een glazen deur te wachten. Het meisje met de gele badmuts slaat haar armen kruislings voor haar borst en trekt haar schouders hoog op. Boven de deur ziet ze een klok hangen. De kleine wijzer staat op de zeven en de grote bijna op de twaalf. Een schril fluitje klinkt en het meisje rent samen met de andere kinderen naar binnen. Alle ouders zitten op de tribune, behalve haar moeder, zij staat aan de rand van het zwembad.
'Beter je best doen, Marlou, anders wordt mama boos!', roept ze.
Het meisje knikt alleen maar en bijt op haar onderlip. Met een grote plons springt ze in het water, waarbij ze met één hand haar neus dichtknijpt. Ze gaat kopje onder. Een paar tellen later verschijnen eerst de gele badmuts en daarna twee wijsvingers boven water. De badjuffrouw kijkt fronsend boven haar bril naar de kinderen. Ze laat hen watertrappelen en een paar baantjes trekken op hun rug en buik. Als de kleine wijzer op de acht staat zegt de badjuf dat iedereen zich mag aan gaan kleden. Toch is in het water nog één klein geel stipje zichtbaar.
'Kom op, zwemmen, je kunt veel beter!', galmt het door de lege zwemhal.

Met grote passen rent Marlou de kleedkamer uit. Ze draagt haar nieuwe donkerblauwe badpak met witte strepen op haar zij. In de glazen deur, die toegang tot het zwembad geeft, kijkt ze even naar haar spiegelbeeld. Als ze al op het startblok staat, plukt ze wat aan het badpak en ze probeert het wat op te rekken. Wat ben ik nog plat denkt de tiener. Een man, gekleed in een witte broek en een witte trui, heft zijn pistool omhoog. Zodra het startschot klink, duikt Marlou ver het water in. Naast haar zwemmen nog zeven andere meiden. Bij het keerpunt ligt ze tweede. Daar ziet ze haar moeder die voorovergebogen over de rand van het zwembad tegen haar schreeuwt:
'Kom op zwem nou toch eens door, je kunt toch wel beter?'
De woorden van haar moeder echoden door haar hoofd:
'Je kunt toch wel beter?'
'Wel beter?'
Ik kan het niet, denkt ze. Haar armen en benen voelen nu aan als lood. Links en rechts passeren een paar zwemsters haar. Op het scorebord ziet ze de uitslag van de 100 meter vrije slag voor meisjes 12-14 jaar. Haar naam staat in het linker rijtje op de vierde regel. Met gebogen hoofd klimt ze via de trap uit het water. Haar moeder wacht haar op en zonder iets te zeggen werpt ze haar een handdoek toe. In de sportkantine spreekt een van de vaders Marlou aan.
'Ben jij de dochter van Nel Cramer?'
'Ja', antwoordt ze.
'Zo', zegt de man met waardering in zijn stem.
'Als jij later ook zo goed leert zwemmen, dan…'
Marlou luistert verder niet naar hem. Ik kan het niet, klinkt het in haar hoofd.

Het water van de douche klettert hard op Marlou's rug. Ze kijkt naar een vrouw met lang blond haar die de doucheruimte binnenstapt. Die is een kop groter dan ik, denkt Marlou. Haar armen en benen zijn ook langer en krachtiger. Marlou wendt haar hoofd af van haar en de andere jonge vrouwen. Lange tijd houdt ze haar gezicht in de krachtige straal. Het spoelt ongemerkt haar tranen weg. Terwijl Marlou zich aankleedt, komt een zwemster naast haar zitten.
'Wat kloten hè, dat jij niet mee mag?'
'Ja, de limiet op vijftiende na gemist.'
Met gebogen hoofd verlaat Marlou even later de kleedkamer. Achter haar rug hoort ze de meiden die beginnen te krijsen:
'Wij gaan naar Athene toe, wij gaan naar Athene toe…'
Marlou voelt een heftige hoofdpijn opkomen. Ik ben een loser bonkt het in haar hoofd. Haar mobiele telefoon gaat af. In het schermpje ziet ze dat het haar moeder is. Ze schakelt het toestel uit en stopt het diep weg in een zak van haar winterjas.

Vlak voor de wedstrijd, gluurt Marlou nog even door de kier van het gordijn. Ze ziet honderden mensen op de tribune. Aan de linkerkant zijn de supporters van een heel vak in het oranje uitgedost. Op Marlou's gezicht verschijnt een glimlach. Tegelijkertijd balt ze haar rechterhand tot een vuist. Een jaar geleden wilde ik nog stoppen met zwemmen, denkt ze. Nu krijg ik onverwachts toch nog hier deze kans. En al die mensen komen voor mij, die mag ik niet teleurstellen. Als ze haar moeder ziet, verdwijnt haar glimlach van haar gezicht. Ze zit op de eerste rij van het Nederlandse vak, waar ze wordt omringd door fotografen. Marlou herinnert zich de woorden, die ze die ochtend tegen haar zei:'Je slaat een modderfiguur als je er in de series al uitligt.' Marlou coach komt naast haar staan. Hij laat haar een krant zien. Ze ziet een foto van een jonge vrouw met grote ogen en een verlegen lach. Bij het onderschrift staat: 'Cramer in Olympisch team als invalster voor geblesseerde Jonkmans. Kan zij in voetsporen moeder treden?'
'Ik denk niet dat ik dat kan, ma zegt...'
De coach snuift. 'Geloof haar niet.'
'Waarom niet?'
Hij knikt met zijn hoofd in de richting van Marlou's moeder, die nu in gesprek is met een sportverslaggever: 'Zij wil alle aandacht en dat lukt pas echt goed als jij minder presteert dan zij destijds heeft gedaan.
'En zo blijf ik altijd de dochter van', zegt Marlou.'
'Dus…'
'Ok coach'.
Hij geeft haar een tik op haar billen en dan loopt ze naar de startblokken. Zodra het startschot heeft geklonken, duikt ze als eerste het water in.

Dit verhaal heb ik geschreven voor een literaire avond in Zwolle voor amateur schrijvers en dichters met als thema 'Echo'. Ik stuurde het ook op naar de tweemaandelijkse schrijfwedstrijd georganiseerd door Woordenstroom, zie ook www.woordenstroom.org. De winnaar krijgt een gratis beoordeling door een scriptbureau. Dit verhaal kreeg een eervolle vermelding en werd op de site gepubliceerd. Zie ook: http://www.woordenstroom.org/Gastschrijvers/Gastschrijvers_2007/Hilda_Knol__2_/hilda_knol__2_.html. In 2005 lukte dat ook met mijn verhaal 'De zeven laatste dagen van de koning', dat ook op dit weblog staat.

dinsdag 3 april 2007

A28

‘Rechterspiegel, linkerspiegel, schouder’ zegt een stem in mijn hoofd, maar ik reageer niet. De wind op de invoegstrook van de A28 bij Zwolle is zo krachtig, dat ongetwijfeld mijn hoofd van mijn romp zou waaien, als ik het naar links zou draaien. Ik blijf dus stoïcijns voor mij uitkijken en vertrouw erop dat mijn motorleraar me dekt en zo beschermt tegen het achteropkomende verkeer. Aangekomen op de rechter rijstrook buig ik mijn hoofd wat naar voren. De wind, die is aangewakkerd tot orkaankracht, rukt waarschijnlijk zo meteen mijn hoofd van mijn lijf. Ik zou het vizier moeten sluiten, maar ik doe niets om te voorkomen dat ook mijn arm van mijn romp wordt gescheiden.
“Je mag hier 100 km/uur, dus even doortrekken.”, zegt mijn leraar in mijn linkeroor. Ik zie dat ik amper 90 km/uur haal, maar nog harder gaan rijden, voelt aan als een kamikazeactie. Links word ik ingehaald door een vrachtwagen vol met varkens. Even later zie ik het verkeersbord, dat einde 100 km/uur aanduidt. Het dringt langzaam tot me door dat ik nog veel harder moet. “En nu doortrekken naar 120 km/uur.” Met de moed der wanhoop geef ik nog een beetje extra gas. Mijn snelheidsmeter geeft nu 110 km/uur aan. Vijf collega-motorrijders op buikschuivers halen mij in. Ze groeten mij door losjes hun hand naar mij op te steken, om vervolgens in een fractie van een seconde uit het zicht te verdwijnen. Natuurlijk groet ik niet terug. Ik zou de macht over het stuur verliezen en meteen tegen de vangrail aankwakken. Na nog een paar oneindig lang durende minuten klinkt dan eindelijk het bevrijdende bericht in mijn oor: “Bij afslag Wezep verlaten wij de snelweg.”
Op een rustig landweggetje terug naar Zwolle merk ik tot mijn geruststelling, dat mijn helm, mijn hoofd en mijn beide armen nog allemaal op hun plaats zitten. Dan rijden we nog een stukje over een woonerf. Hier mag ik 30 km/uur rijden en ik haal opgelucht adem. Soepel neem ik de bochten, eerst naar links, dan naar rechts. Mogelijk nog soepeler word ik links ingehaald door een brommer.

Deze column verscheen in het gratis dagblad De Pers. Elke dag publiceert het blad een column van een lezer. Op maandag 2 april 2007 werd de mijne gekozen. Het dagblad beloont de auteurs met een boekenbon van 25 euro. Over een tijd worden de geplaatste columns gebundeld in een boek.