zondag 16 november 2008

Stenen

Een steen rol ik heen en weer tussen mijn handpalmen, net zolang totdat hij mijn lichaamswarmte heeft aangenomen. Hij is gespikkeld en heeft de vorm van een duivenei. Ik heb hem in een knikkerzak in een schoenendoos bewaard, samen met steentjes uit Noorwegen, Malta en Turkije. De doos staat ver weggeschoven onder een logeerbed op zolder. Met zwarte inkt staat er iets op de steen geschreven, wat de tijd bijna heeft weggevaagd. Het geeft niet, de tekst staat ook in mijn geheugen gegrift. De woorden op de andere kant zijn nog wel leesbaar. In een kriebelige handschrift staat er: Mallorca, 8-8-’83. Bijna 25 jaar zijn verstreken sinds Ella en ik onze vakantie op het Spaanse eiland doorbrachten. De krakende zoldertrap daal ik voorzichtig achterstevoren af. Mijn oude lijf protesteert en mijn hart gaat tekeer, maar ik klem de steen in stevig in mijn vuist. Alsof ik zo een voorbijgegane liefde tot leven kan wekken. En alsof ik er kracht uit kan halen om de afspraak die Ella en ik op het eiland hebben gemaakt na te kunnen komen.

Midden in de nacht landt mijn vliegtuig op Mallorca. Ik zie de duizenden lichten van het vliegveld en de hoofdstad Palma. Het is goed zo, ik wil nog niet zien hoe het eiland na al die jaren veranderd is. Nadat ik mijn koffer van de lopende band heb gepakt, loop ik naar een café. Met kleine slokjes drink ik mijn café cortado, leun achterover en haal diep adem. De koffie smaakt in ieder geval nog precies zoals 25 jaar geleden.
Het is bijna licht als ik een taxi aanhoud.
‘Cala Figuera por favor.’
‘Vale,’ antwoordt de spichtige chauffeur en opent het portier van de Seat Ibiza.
Ik kijk nog even in de achteruitkijkspiegel en sluit daarna mijn ogen. Veel vrouwen met zwart haar heb ik op het vliegveld gezien, maar in geen enkele Ella herkend.

In de kamer van het hostel hangen nog dezelfde blauwgroene gordijnen als in 1983. Het uitzicht is nieuw. Het pittoreske haventje ligt nu verborgen achter een grijs betonnen hotel van vier verdiepingen hoog. Ik sluit de gordijnen en ga op het krakende bed liggen om wat slaap in te halen van de doorwaakte nacht. Aan het eind van de middag bestel ik in het restaurant van het hostel een bord paella. Op de bar ligt een Britse krant van een paar dagen geleden. Ik lees een kop op de voorpagina; Mondragó most beautiful beach of Europe. Even houd ik mijn adem in.
‘Daar is het,’ zeg ik hardop, en plant mijn wijsvinger op de foto. Haast heb ik niet. Vanavond laat hoef ik pas op het paradijselijke strandje te zijn. Even kom ik in de verleiding om de eigenaresse van het hostel te vragen of Ella hier ook heeft ingecheckt. Onzinnig, denk ik meteen, zij zou nu vast kiezen voor het hotel aan de overkant van de straat.

‘Ik heb wat voor je,’ zei Ella tegen mij. Ze raakte met haar vuist, mijn buik aan, als een bokser die een plaagstootje uitdeelde. Als vanzelf vormden mijn handen een kommetje, waarin de steen landde.
‘Wie het eerst in het water is,’ riep ze, terwijl ze wegrende in de richting van de zee. Ik holde achter haar aan, de steen nog in mijn hand. Samen doken we het water in en zwijgend zwommen we in de richting van de ondergaande zon. Ik had moeite om haar bij te houden. Op de terugweg, zei Ella, toen zij al wél, maar ik nog niet kon staan: ‘Kom maar kleintje.’ Ze tilde mij op en nam me in haar armen. ‘Wil je oud met me worden?’
Als antwoord kuste ik het zout van haar lippen.
‘Hoe oud eigenlijk?’ vroeg ik haar later, toen we samen op een terras zaten. Ella nam voorzichtig een slokje van mijn sangria, waarbij haar lippen samentrokken tot een smalle streep. Ze schoof het glas terug in mijn richting, maar antwoordde niet en bladerde in ons taalgidsje.
'Tiene bolígrafo?’ vroeg ze aan de ober. ‘Gracias.’
De steen, die ik op de tafel had gelegd, wreef Ella droog in haar handen en ze blies er een paar keer op. Ik keek aandachtig hoe ze daarbij haar volle lippen tuitte. Het bezorgde mij een siddering in mijn onderbuik. Even later schreef Ella er een datum op. Het puntje van haar tong stak uit haar mond. Ze gaf de steen terug aan mij.
‘Niet ouder?’ vroeg ik.
‘Jawel, maar we gaan dan eerst kijken of onze dromen zijn uitgekomen.’
Ik rekende uit dat we op 8-8-2008 net met pensioen waren.
‘Hier?’
‘Natuurlijk!’
‘En welke dromen?’ vroeg ik door.
Ze pakte mijn hand. Een paar jongens floten ons na, terwijl ze me meetrok de zee in. Op het witte strand, waar we die nacht sliepen en elkaar beminden totdat het weer licht werd, vonden we nóg een steen, net zo gespikkeld en ook zo groot als een duivenei. Ella stopte het in haar rugzak.

Een jongen stapelt rood-wit gestreepte strandstoelen op. De ober geeft mij wisselgeld. Tot middernacht heb ik op het terras gewacht, maar Ella is niet gekomen. Net als ik weg wil gaan, rent een jonge vrouw op blote voeten door het mulle witte zand mij tegemoet. Haar schoenen houdt ze vast in haar hand. Het is Ella. Onmiskenbaar. Ik herken haar meteen aan de helderblauwe ogen, het dikke zwarte haar en de kuiltjes in haar wangen. Ik moet mezelf vasthouden aan een palmboom, want ik ben bang dat ik flauw zal vallen.
‘Bent u Maria?,’ vraagt de jonge vrouw hijgend.
‘U hebt…,’ zegt ze, terwijl ze naar adem hapt, ‘die afspraak met mijn moeder?’
Ik knik alleen maar.
‘Ik vond haar dagboek. Ze boekte nog de reis, maar… Het spijt me.’

‘Mijn dromen zijn net zo talrijk als de zandkorrels bij Mondragó,’ zei Ella tegen mij.
We zaten op de grond in de overvolle vertrekhal voor de boot naar Barcelona, de koffer gebruikte ik als ruggesteun. Ella had haar hoofd in mijn schoot gelegd. Haar ogen, waarin ik de zee weerspiegeld zag, keken me aan en ze ratelde: ‘De hoofdprijs in de loterij, feesten, een camper, een tweede huis in Spanje, een visrestaurant in de duinen…’
‘Ik weet niet of ik voor zoveel geluk geboren ben,’ zei ik zacht, ‘ik heb maar één droom: dat wij samen blijven!’
Ella sloot haar ogen, zweeg een poos en vervolgde toen: ‘Oké, alleen wij… en een kind, een meisje.’

Een jaar na de vakantie vond ik een briefje op mijn kussen. Honderden malen las ik de zin die Ella daar had neergeschreven: ‘Ik wil een tijd alleen zijn’. Een week wachtte ik, een maand, een heel jaar. Pas daarna sprong ik niet meer meteen op van mijn stoel wanneer de postbode met de brievenbus klepperde. Haar familie wilde niet zeggen waar ze was, alleen dat ze een poos geen contact wilde. Mijn zoektochten in haar vriendenkring en in alle kroegen waar ze kwam, leverden ook niets op. Het wanhopig keer op keer in mijn hoofd afspelen van onze nachtelijke gesprekken evenmin. Over hoe Ella ‘ons kind’ wilde opvoeden en alle beren die ik op de weg zag. Wel of geen donor, hoe het aan onze ouders en in ons conservatieve dorp vertellen? En of we het kind wel konden beschermen tegen pesterijen? Het kopen van een visrestaurant in de duinen leek me uiteindelijk realistischer dan het krijgen en opvoeden van een dochter.
De steen die me herinnerde aan onze laatste vakantie stopte ik ver weg in een knikkerzak op zolder. Hij ketste tegen de steentjes uit andere vakantielanden aan, waar we samen geweest waren.
Van een vriend hoorde ik een paar jaar later op straat dat hij Ella in de grote stad had gezien.
‘Samen met een man. In de kinderwagen zag ik een schattig klein….’
Het vervolg hoorde ik niet meer, ik had me omgedraaid en was lukraak in een bus gesprongen. Het deerde me niet dat die naar een voor mij onbekende buitenwijk reed. Ik voelde dat mijn kin op mijn borst zakte en tranen over mijn wangen liepen.

Op de steen van Ella’s graf zie ik een wit kruis met in grijze letters gebeiteld 8-2-2008. Ik kniel en leg de steen, die vochtig is van het zweet uit mijn handpalmen, op het graf.
‘Mijn droom kwam niet uit,’ fluister ik.
Ella’s dochter, die naast me staat, heft haar arm, alsof ze die om mijn schouders wil slaan, maar laat hem toch naast haar lijf bungelen.
‘Mijn moeders droom ook niet,’ zegt ze schor.
‘Dat ben jij toch?’ antwoord ik, waarna ik mijn keel moet schrapen.
‘Jawel, maar haar geluk was niet compleet.’
Ze buigt zich voorover en legt ook een steen op haar moeders graf. Hij is gespikkeld en zo groot als een duivenei.

Dit verhaal stuurde ik naar een boekensite. Een van de initiatiefnemers hiervan runt een uitgeverij. Op de site hiervan staat ook een verhaal van mij, nl: Een seconde. Dat verhaal gaat als volgt:

Een seconde

Het feest liep op z'n eind. Twee paarse slingers waren van het plafond gevallen. De grond was bezaaid met platgetrapte plastic bekertjes. Een stuk of twintig vrouwen bevonden zich nog in de feestzaal. Meer dan de helft daarvan zat uitgeblust aan de zijkant van de zaal op de lange rij stoelen. Ik voegde me bij hen en zakte onderuit op mijn stoel. De DJ ging met onverminderd enthousiasme door met het draaien van discomuziek uit de jaren zeventig.

Toen stond zij plotseling voor mij. Ze bukte zich voorover en ik zag hoe haar borsten onder het zwarte truitje meebewogen. Ze droeg daaronder een zwarte, zijden broek. De zilverkleurige ketting om haar hals bungelde heen en weer. Een hand legde ze op haar knie, de andere strekte ze naar mij uit.
'Dans je met me?'
Ze lachte naar mij, daagde mij uit en prikkelde mij. Ik zou willen dat er op dat moment een cameraploeg de zaal binnenkwam en alles vastlegde. Nog ontelbare keren zou ik terugdenken aan dat moment. Als een film speelde het zich in slow motion in mijn hoofd af, keer op keer. Ze vroeg mij, uitgerekend mij! De allermooiste vrouw van dit vrouwenweekend vroeg mij ten dans! Als een raket schoot ik overeind. En we dansten. Ze bewoog zich soepel over de dansvloer, dan weer dichtbij mij, dan weer wat verder van mij vandaan. Haar heupen wiegden heen en weer en af en toe tuitte ze haar mond. Sommige regels zong ze mee. Op de achterwand van de zaal hingen
grote spiegels en ik keek erin. Het was echt waar, het spiegelbeeld bevestigde dat ik met haar danste. Ik rechtte mijn schouders en controleerde of mijn spijkerbroek en overhemd nog goed zaten. De DJ zette een nieuw nummer op.
'Hoe heet deze plaat toch?'
Ik antwoordde dat het van de Mama's and the Papa's was. Even later boog ze zich opnieuw naar mij toe en riep in mijn oor:
'En deze plaat dan, van wie is die?'
'Venus van Shocking Blue'
'Dat jij al die oude platen kent, hoe oud ben je helemaal?'
'Negenentwintig, maar bijna dertig en jij?'
'Achtenveertig'
'Je ziet er nog heel goed uit'
Ze lachte tegen mij en ik voelde me een scholiere, die op een schoolkamp met de mooie lerares Engels praatte.

We pauzeerden even en ik haalde wat te drinken. Een rode wijn voor haar en voor mezelf een biertje. We gingen op de klapstoeltjes aan de zijkant zitten. De stoelen waren smal, met mijn dijbeen raakte ik haar been. Het was al bijna twee uur 's nachts. Naast ons dansten vijf vrouwen jolig in een kring hand in hand. De DJ draaide daarna een blokje met Nederlandstalige muziek. Het was geen dansmuziek en ik werd bang dat mijn kans verkeken was op nog een dans met haar. Ik zag haar gapen en op haar stoel schuiven. Nog weer een Nederlandstalige plaat: De minutenwals van Jasparine de Jong. Ik luisterde naar de tekst: Nog een handje vol seconden, amper nog een half minuutje. Klaar is dan Chopin's minutenwals. De plaat duurde een eeuwigheid en ik wist geen gespreksonderwerpen meer om haar nog even aan mij te binden.

De DJ gaf me net op tijd weer hoop, want ze zette een schuifelplaat op. Ik keek even opzij. De mooie vrouw zat nog steeds naast me. Overmoedig pakte ik haar hand en ik trok haar de dansvloer op. Ik bleef haar onafgebroken aankijken. Ze beantwoordde mijn blik en lachte naar mij. Het licht van de discolampen weerspiegelden in haar witte tanden. Ik zag ook dat ze prachtige blauwe ogen had. Opeens pakte ze mijn andere hand en ze streelde die even met haar vingertoppen. Ze trok me verder naar zich toe en we schuifelden samen over de dansvloer. Over haar schouder keek ik weer in de spiegels. Ik kon het bijna niet geloven dat ik haar in mijn armen hield.
'Je gaat te snel'
Ik sloot mijn ogen en deed mijn best kleinere passen te nemen. Met haar zachte lijf tegen het mijne stonden we bijna stil. Ik voelde haar borsten tegen mijn lijf. Mijn wang legde ik tegen haar zachte wang. Ik rook haar geur, die was orientaals en licht kruidig. Ik voelde het zweet op mijn rug prikken. Ik hoopte maar dat ze het niet rook. Mijn hand haalde ik even door haar halflange blonde haar. Mijn pink bleef daarbij haken aan haar oorbel. Ik voelde hoe ze haar handen op mijn billen legde.

'De laatste plaat'
Onverbiddelijk kondigde de DJ het einde van het feest aan: Lopen op het water van Marco Borsato en Sita. Dit was geen schuifelplaat. Ze maakte zich los van mij, maar bleef me wel aankijken en ze lachte weer naar mij.
'Wil je deze laatste plaat nog met me dansen of ben je het nu beu?' vroeg ze.
'Als ik het zat ben, dan zeg ik het wel,' antwoordde ik achteloos.
Weer lachte ze naar mij. Ik voelde dat ik bloosde en wreef in mijn nek, waar vast rode vlekken zichtbaar waren.

Achteraf weet ik niet waar ik de moed vandaan haalde, maar ik zoende haar bij de slotakkoorden van het laatste lied even op haar mond. Hoe lang zal dat geduurd hebben? Een, hooguit twee seconden? Het was waar wat Marco en Sita zongen: Beter een seconde samen, dan een eeuwigheid alleen.

Dansen op de sterren.
Vier seizoenen in een nacht.
Dit is een seconde.
Los zijn van de zwaartekracht.
Lopen op het water.
Zonlicht zien voor dag en dauw.
Vliegen zonder vleugels.
Allemaal door jou.


Ze kneep nog even in mijn hand en verdween daarna door de klapdeuren. Ik voelde een koude tochtstroom. Een paar vrouwen begonnen met het opstapelen van de stoelen. De lampen gingen aan, maar het felle licht kon mijn avond niet doen verbleken. Ik had niet eens haar naam gevraagd. Ik had geen telefoonnummer en geen adres gekregen, maar daar bekommerde ik me niet om. Voor een herinnering had ik aan een seconde genoeg.

donderdag 12 juni 2008

Een goed gevoel

Twee weken geleden koopt een man een vel met honderd postzegels op het postkantoor waar ik werk. Hij vertrekt, maar vergeet het vel zegels. Ik plak er voor mijn collega, die de volgende ochtend werkt, een memoblaadje op met: „Postzegels laten liggen door man van ca. 60 jaar.”

Vandaag komt de man weer postzegels kopen. „Uw collega heeft mij de zegels gegeven, heel correct van u dat u ze voor mij hebt bewaard.” Ik zeg: „Het was een kleine moeite.” En hij vervolgt: „Ik voelde me trouwens ook heel erg gevleid.” Niet begrijpend kijk ik hem aan. „U schatte me 60, terwijl ik toch al 72 jaar ben!”

Ik@nrc.nl is de rubriek op de Achterpagina van NRC Handelsblad met columns gebaseerd op korte anekdotes en ervaringen van lezers. Mijn Ikje staat hierboven en dat heeft op vrijdag 30 mei 2008 in de krant gestaan. Op de site: NRC staat de column ook. Mensen kunnen daar ook hun reactie achterlaten. Ik kreeg 42 veelal kritische reacties. Een keer eerder 'haalde' ik de krant met een Ikje, dat was op 27 september 2007, zie ook post Wij-gevoel.

donderdag 8 mei 2008

De tien van Tiel

Negen jaar was ik toen mijn opa Hazelaar overleed. Hij is gestorven terwijl hij op de Waaldijk aan het hardlopen was. De bomen stonden in bloei, de zon scheen en de lucht was helderblauw. Op mijn fiets reed ik die middag naast hem over de dijk. Ik hoorde hem puffen en hijgen en zag dat zijn hoofd steeds roder werd. Opa vond het fijn dat ik met hem meefietste.
“Erik, vertel je opa eens, haal je nog wel eens kwajongensstreken uit?”
”Belletje getrokken bij de hoofdmeester.”
Het was niet helemaal waar. Mijn vriendje Bert had dat gedaan, ik verstopte me in de sloot aan de overkant van de weg. Zo bleef ik maar doorkletsen, totdat opa ineens naar zijn linkerborst greep. Hij gorgelde en viel neer. Ik deed eerst niets, ik keek alleen maar naar mijn opa, die vreemd met zijn lichaam schokte. Mijn handen klemde ik om de handvaten van het stuur. Die fiets was mijn eerste grote jongensfiets met de Mickey Mouse fietsbel. Aan de bagagedrager had ik een blauw vlaggetje geknoopt van de politie.

Uiteindelijk kwam ik toch in beweging. Ik fietste zo hard ik maar kon naar een boerderij, die een eindje verderop stond. Ik bleef het hele stuk op de pedalen staan, precies zoals ik dat de wielrenners in de Tour de France had zien doen. Als ik met mijn kont het zadel niet raak, dan blijft opa Hazelaar leven, sprak ik mezelf moed in. De boerin belde de ambulance. De broeders probeerden hem nog met mond-op-mondbeademing te redden, maar dat lukte niet meer. Hij was al overleden, waarschijnlijk aan een hartaanval, zeiden ze. Jarenlang heb ik me schuldig gevoeld omdat ik, terwijl hij op straat lag, geen mond-op-mondbeademing had toegepast. Ik wist best hoe dat moest, want bij Kojak zag ik ze dat wel eens op televisie doen.
“Hardlopers zijn doodlopers”, hoorde ik onze buurvrouw fluisteren tegen een andere vrouw op de dag van de begrafenis. Die woorden zetten zich vast is mijn hoofd.

Dertig jaar later trok ik in het huis van opa en oma Hazelaar aan de Waaldijk. Bijna dagelijks zag ik hardlopers over de dijk rennen. Op een mooie zondagmorgen in mei kwam een groepje Afrikaanse lopers voorbij. Met grote passen liepen ze als gazellen over de dijk. Wat later volgden een paar blanke mannen. Steeds meer lopers passeerden mijn huis. Na een tijd was de hele dijk gevuld met zwetende lijven.
“Buurman, wat is dit?”
”De tien mijl van Tiel, wist je dat niet?”
Ik was net terug van vier weken vakantie en had de aankondigingen daarvan in de krant gemist.
Een vrouw in een fel geel shirt zwaaide naar ons en bedankte buurman voor zijn applaus. In de achterhoede kwam een oude man aangelopen. Hij stopte even en wandelde een stukje. Ik zag hem vooroverbuigen en met zijn handen op zijn knieën stond hij uit te blazen.
“Gaat het wel?”
“Ja, ja, even kalm an.”
“Ik moet verder, mijn kleindochter wacht op mij bij de finish.”
In een sukkeldrafje liep hij verder, maar nog geen vijftig meter verderop stopte hij alweer. Ik liep hem achterna.
“Steek”, zei de loper met een vertrokken gezicht.
De chauffeur van de bezemwagen zag ons niet en reed voorbij.
“Wacht, ik haal mijn fiets, ik breng u wel naar de finish.”
De hardloper protesteerde niet en samen reden wij op mijn Gazelle over het fietspad, dat parallel liep aan de dijk in de richting van de stad. De hardlopers sloegen bij een kruispunt rechtsaf en liepen nog een grote lus door de Betuwe polder. Ik fietste rechtdoor en kon zo een heel stuk afsnijden van de route.
“Dit had een mijlpaal voor mij moeten zijn.
Ik ben vorig jaar met hardlopen begonnen.
Weddenschap.
Mijn kleindochter zei dat het goed voor mij was.
Zou ik fit blijven, nu ik in de AOW zit. Ik ga af als een gieter.”
“Ze hoeft het niet te weten.”, zei ik en ik stopte.
De man keek me aan met een frons boven zijn ogen.
“Ik breng u toch maar niet tot aan de finish, loop het laatste stuk gewoon maar zelf naar uw kleindochter.”
Hij zei niets, maar keek me dankbaar aan met glinsterende ogen.
We liepen samen zwijgend door het weiland naar de dijk omhoog. Daar zag ik een grote boog staan, met de woorden: ‘Nog 1 mijl tot aan de finish.’ De man schudde me bijna plechtig de hand.
”Bedankt nog!”
Ik gaf hem een klop op zijn schouder. In de volgende bocht, waar maar weinig toeschouwers stonden, begon hij weer te rennen. De kopgroep Afrikanen haalden hem daar in. De volgmotor reed rakelings langs de man.
Nou heb ik deze hardloper toch óók weer alleen gelaten, dacht ik, ik moet bij hem blijven voor het geval dat. Ik rende daarom maar achter hem aan, zo hard ik kon. Op het laatste stuk na de Waterpoort zag het zwart van de mensen langs de kant. Ze schreeuwden en joelden, ook tegen mij. Ik bleef goed voor me kijken, de oude man wilde ik niet uit het oog verliezen. De speaker hoorde ik al van ver.
“Ja, dames en heren, daar komt ze. De eerste vrouwelijke loopster. Ja hoor, daar is ze, Olga Kournikova uit Rusland.”
De Russin liep aan de linkerkant van de weg in het gezelschap van een grote groep mannen. Ze liep juichend door het lint heen, dat voor haar op de Markt was gespannen. De oude man kon ongemerkt aan de rechterkant finishen. Hij had volgens mij een fantastische tijd gelopen; net binnen de 59 minuten.
Ik zag een meisje van een jaar of tien met een blonde paardenstaart en een grote bos bloemen in haar handen. Ze viel haar opa om de hals. Opgelucht verdween ik tussen het publiek. Hij had het gehaald. Springlevend!

Dit verhaal stuurde ik naar de wedstrijd van TV Gelderland met als thema Gelderse geheimen. Uit de 150 inzendingen werden er 15 gekozen die in een bundel komen, waaronder ook mijn verhaal. Deze bundel wordt op 27 juni 2008 gepresenteerd tijdens het programma Hallo Gelderland.

woensdag 9 april 2008

Blijven

De jongen wilde naar het strand. En wel nu meteen, want buiten scheen de zon en binnen verveelde hij zich. Isabel stopte snel een zwembroek en een emmertje in een plastic tas en ging op weg. Ze huppelde door het park over het zandpad met de grote klimbomen. Hij kletste haar de oren van het hoofd. Dat hij een groot zandkasteel ging bouwen. En schelpen zoeken op het strand en net zo ver de zee in, totdat niemand hem meer kon zien. Onderweg raapte ze een platte witte steen op en ze keilde die over het water van de vijver. Tevreden constateerde ze dat hij twee keer stuiterde. Bij het gietijzeren hek bleef Isabel staan en ze pakte met beide handen de spijlen vast. Terwijl ze de straat overkeek, trok ze een pruillip. De jongen wist niet of hij naar links of rechts moest lopen. En ook niet hoe ver het nog was naar Zandvoort. Isabel rilde van de kou, ze droeg alleen een dun zwart T-shirt. Wel honderd of misschien wel duizend auto's reden ondertussen voorbij. Na een tijdje stopte een grote bus aan de overkant van de straat. De jongen gilde enthousiast in haar hoofd:
'Met de bus, ik reis met de bus naar het strand!'
'En ik wil bij het raampje zitten.'
'Helemaal achterin.'
Isabel opende de poort in het hek en rende de weg over. Eerst in haar rechteroor en meteen daarna ook in haar linkeroor hoorde ze een langgerekte claxon en piepende remmen. Zonder opzij te kijken rende ze door naar de overkant en vluchtte het bushokje in. Met een plof zakte ze neer op het klapstoeltje. De bus verdween net de bocht om. Een mannenstem schreeuwde iets onverstaanbaars.

Isabel drukte een minuut lang haar oren dicht. Toen ze weer opkeek was de auto met de schreeuwende man verdwenen. De zon scheen niet meer, het was nu bewolkt. De eerste vlokjes natte sneeuw van het jaar vielen uit de hemel. Opeens arriveerde de oude dame en die begon meteen te schelden:
'Je had wel dood kunnen zijn!'
'Maar de jongen wilde naar het strand,' sputterde Isabel tegen.
'Naar het strand? Laat me niet lachen. Veel te koud.'
'In Spanje, ja daar is het nu wel warm op het strand.'
De oude dame ging elke winter naar Spanje toe. Dit jaar ook. Ze moest daarvoor nog naar het reisbureau om een reis te boeken. Ook met een bus, maar dan wel met een luxe touringcar. Isabel stond op. Ze liep een beetje krom, haar hand legde ze op haar pijnlijke rug. Met kleine pasjes stak ze via het zebrapad de straat over. Haar bibberende hand hief ze omhoog en zo hield ze de vrachtauto tegen, die er net aankwam. De jongen was in geen velden of wegen meer te bekennen.

Isabel zag dat de wanden van de kamer wit waren. Er stonden een bank en een paar fauteuils. Aan de wand hing een schilderij met de zee en de ondergaande zon. Volgens de oude dame moest dit het reisbureau zijn.
'Wie ben je nu?,' vroeg de jonge vrouw, die achter een bureau zat.
'Wie bent ú,' corrigeerde Isabel haar pinnig. 'Ik ben de oude dame en ik ga op reis naar Spanje.'
De jonge vrouw glimlachte.
'Vertel eens over die reis?'
Isabel zei dat de oude dame naar Salou wilde. In de winter was dat een vakantieoord voor ouderen. Ze zou daar overwinteren en pas de volgende lente terugkomen. Daar elke dag een stuk wandelen en achter het glas van het overdekte verwarmde terras van het hotel veel boeken lezen. En sherry drinken met de andere Nederlandse dames.

De jonge vrouw keek op haar horloge en zei:
'Je vader komt zo, heb je alles al gepakt voor je kerstvakantie?'
Een uur later zeulde Isabel twee volle weekendtassen de gang op. De oude dame stond erop dat Isabel boeken meenam, maar ook medicijnen, wandelschoenen en een zonnehoed. Zij had gezegd dat de touringcar op het terrein bij de ingang zou stoppen, maar Isabel zag daar alleen maar een grote witte auto staan. Ze zette de twee tassen op de grond en wachtte af wat de oude dame zou zeggen, maar die zweeg opeens als het graf.
'Stap maar in,' zei de man, maar Isabel verzette geen voet.
Ze was helemaal alleen nu, niemand zei haar wat ze moest doen. In haar hoofd hoorde ze een zoemend geluid.
'Kom nu,' drong de man aan. 'We rijden meteen door naar Oostenrijk. Morgen kun je al gaan skiën.'
'Skiën, skiën?'
Isabel herhaalde het woord een paar keer hardop. Opeens was daar de jongen weer en de oude dame en nu ook nog het tienermeisje. Ze schreeuwden allemaal hard door elkaar heen.
'Ik wil naar het strand.'
'Nee, naar Spanje!'
'ZANDVOORT!'
'SPANJE!'

Het hardst van allemaal krijste het tienermeisje.
'IK BLIJF HIER.'
De man was uit de auto gestapt en pakte Isabel stevig bij haar arm. Hij duwde haar met geweld de auto in.
'Nu ophouden!'
Isabel schreeuwde met de hoge hysterische stem van het tienermeisje.
'Ik wil niet mee, ik kan het niet.'
Ze bonkte afwisselend met haar vuisten tegen het raam en tegen haar hoofd.
'Ik moet hier blijven!'
Met haar voeten begon ze tegen het raam en het dashboard te trappen. De man pakte Isabel aan haar haren vast en schreeuwde:
'Afgelopen!'
Even was het stil, maar toen begon Isabel met gierende uithalen te huilen. Met haar nagels krabde ze zich over haar rechter onderarm tot bloedens toe.
'Dit heeft geen zin,' zei toen de man.
Hij verborg even zijn gezicht in zijn handen. Daarna stapte hij resoluut uit.
'Ze trapt me nog de airbag uit de auto,' zei hij tegen de jonge vrouw, die aan was komen rennen.
'Kan Isabel hier niet blijven?'
'Ja, maar alle andere jongeren zijn wel vertrokken.'
'Wat wil jij Isabel?'
'Blijven.'
Isabel en de jonge vrouw keken samen de auto na. De Mercedes met de ski-box wierp een stofwolk op.

'Wie ben je nu?'
'Het tienermeisje.'
'Of ben jij soms zelf het tienermeisje?'
Verontwaardigd schudde Isabel haar hoofd.
'Het tienermeisje is nog maar dertien.'
'Maar waarom wilde zij dan niet op reis?'
'Ik moet van haar hier op de groep blijven.'
De jonge vrouw zuchtte hoorbaar en zei:
'Maar alle anderen zijn vertrokken.'
'Boeien.'
Isabel sloeg haar armen over elkaar, boog haar hoofd en tuurde naar haar zwarte legerschoenen.
'Wat wil je hier dan alleen doen?
Het meisje trok haar schouders op.
'Gewoon.'
'Wat bedoel je?'
'Nou ja, ik heb hier toch mijn schrijfschriften, mijn boeken, de computer, mijn bed, weet ik veel allemaal.'
'Daar in Oostenrijk heb ik niets. Helemaal niets.'

Ze pauzeerde even en rolde onhandig een shagje. Het puntje van haar tong stak naar buiten.
Ze praatte met heftige handgebaren verder over de reis naar Oostenrijk. Haar armbanden en haar halskettingen rinkelden daarbij. Dat ze geen zin had om zo lang in de auto te zitten. Ze op skiles moest, maar vast de aller-slechtste van het klasje zou zijn. Niemand van die kakkers daar wilde uitgaan met een Gothic. Ze bovendien geen zin had in die eeuwige ruzies met haar ouders en haar broertjes. Het eten in het hotel lustte ze trouwens ook niet.
Na een monoloog van vijf minuten stopte Isabel. Ze gaapte en rekte zich uit. Met haar mouw veegde ze haar snotterbel weg. Bij het verlaten van de kamer zei ze nog:
'De jongen wil naar bed.'

Dit verhaal stuurde ik naar de doorlopende wedstrijd van Woordenstroom. Elke twee maanden kun je daarvoor inzenden. Al vijf keer kreeg ik van hen een eervolle vermelding. In de maanden maart/april 2008 won ik de wedstrijd. De prijs is een beoordeling van de schrijver Gerard Klappers. Ook is het verhaal op de site van Woordenstroom gepubliceert en komt het in haar blad.

De beoordeling van Gerard Klappers komt ook op de site, maar pas in juni 2008. Zelf heb ik die al gekregen. De eerste en laatste alinea luiden: 'In dit verhaal is er volgens mij niets wat niet goed is. Ik moest het verhaal weliswaar twee keer lezen voordat alles op z’n plaats viel maar als het dan ook echt klopt maakt het dat alleen maar sterk. (...) Conclusie: Een prima verhaal, binnen de grenzen van zo’n kort verhaal. Hilda Knol had er wat mij betreft gerust wat meer ruimte voor mogen nemen om wat meer facetten van Isabel te belichten en het verhaal wat meer uit het anekdotische te halen maar daar is het natuurlijk nooit te laat voor. En of het verhaal daar uiteindelijk beter of slechter van zal worden zal moeten blijken. Die keuze laat ik graag en vol vertrouwen aan schrijfster zelf over.'

Zie ook: Woordenstroom en de site van: Gerard Klappers.


Hieronder een foto van Gerard Klappers (1967). In 1994 kwam van hem het reisboek 'Een andere wereld' uit. In 2005 en 2008 verschenen zijn romans 'Woekeren' en 'Eliminatie'. Hij woont in Arnhem en is psychiatrisch verpleegkundige.

woensdag 2 april 2008

Motorsporen

De ergste pijn om onze scheiding was gesleten. De kwaadheid dat Jikke me verliet was grotendeels voorbij. En de opluchting om een tijd alleen te zijn had plaats gemaakt voor verlangen naar gezelschap. Haar gezelschap? Benieuwd was ik wel, of ik het aan kon om haar weer te zien. Met mijn vrienden, die ik lange tijd verwaarloosd had, wilde ik eerst wat afspreken. Vooral om vertrouwen te winnen. Ik voelde me als een marmot die na een lange winterslaap uit zijn holletje kroop; hongerig en hunkerend naar de eerste warme lentedagen.

‘Waarom wil je haar weer zien?’ vroeg Manou, met wie ik op een terras afsprak. We zaten achter een glazen scherm, onze winterjas hielden we aan. Mijn voeten, gehuld in witte gympen, legde ik op de rand van een plantenbak met tulpen.
‘Gewoon nieuwsgierig,’ antwoordde ik schouderophalend.
‘Of wil je haar terug?’
Als een gestoken wesp zei ik dat het me daar niet om ging. Manou begon hard te lachen.
‘Daar geloof ik dus helemaal niets van. Wat wil je dan, iets bewijzen?’
Ik schrok, zoals wel vaker legde Manou de vinger op de zere plek. Ik wilde inderdaad iets bewijzen. Dat ik sterk was en ondernemend. Dus niet die saaie grijze muis, waar ze me vaak voor had uitgemaakt.
‘Laat haar toch lopen,’vervolgde ze, jij bent jij en daar is niets mis mee.’
Omstandig legde ze uit dat vriendschap met exen niet werkte. Zelf zag ze geen van haar voormalige geliefden meer, dat was een principekwestie. Elke ex liet ze de revue passeren, waarom het uit was gegaan en hoe ze tevergeefs had geprobeerd het contact te herstellen.
‘Uit is uit,’ besloot ze haar betoog terwijl ze opstond, ‘we bellen.’

De laatste keer dat ik Jikke zag was in haar keuken. Ze droeg een blauwe ochtendjas, haar lange kastanjebruine haar zat in de war. Met driftige gebaren zette ze koffie. Die nacht had ik op de bank doorgebracht na weer een ruzie over onze eeuwige twistpunten. Zij wilde het liefst nu meteen naar Nieuw-Zeeland, ik geld sparen voor later. Zij wilde feesten, ik een flim kijken op de bank.
‘Je kunt nog een bak koffie krijgen, maar dan wil ik dat je gaat,’ zei ze tegen mij, terwijl ze tegen de deurpost leunde en een sigaret opstak. Haar vingers, met de roodgelakte nagels, trilden. Ik weet niet wat me bezielde, maar ik zakte door mijn knieën, omklemde haar benen en als een klein kind smeekte ik haar het nog eens met mij te proberen. Jikke duwde mij van zich af. Dit beeld had zich in mijn hoofd vastgezet. Een diep spoor getrokken door mijn ziel. Ik wilde het wegvegen, uitwissen. Haar laten zien dat ik ook sterk kon zijn en ondernemend. Ik ging plannen maken; een tropische vakantie boeken, trainen voor een strak lijf, een nieuwe garderobe aanschaffen. Het grijze-muizen-tijdperk was voorbij.

Een week later sprak ik met Manou in het vrouwencafé af. Aan de bar bestelde ik koffie.
‘En wat als Jikke een nieuwe vriendin heeft?,’ vroeg ze aan mij, terwijl ze een viltje in kleine stukjes scheurde.
‘Ik wil haar niet terug, ik kan dat wel aan,’ antwoordde ik zonder haar aan te kijken.
‘Echt?’
‘Ja, maar ik denk niet dat Jikke…’
‘Natuurlijk heeft ze wel een nieuwe vriendin,’ onderbrak ze me, ‘je weet toch hoe ze is?’
‘Maar waarom heeft niemand…,’ begon ik te vragen. Manou onderbrak me opnieuw, haar armen stak ze theatraal omhoog, ‘hoe hadden we je het dat dan móeten vertellen?’
Ze herinnerde me eraan dat ik mezelf maandenlang opgesloten had in mijn eigen huis. De telefoonstekker trok ik eruit. Ook nu vroeg ik niet door. De naam van Jikke’s nieuwe vriendin wilde ik niet horen. Nog niet. Manou vertelde hoe zij met liefdesverdriet om was gegaan in het verleden; uitgaan, mensen ontmoeten en veel goedkope rode wijn. Ik luisterde maar half naar wat ze zei. Ik dacht na hoe ik Jikke onder ogen kon komen. Vijf kilo lichter, dat stond al vast, maar verder?

Het gebrul van een motor stoorde mij in mijn overpeinzingen. Geërgerd keek ik hoe de motorrijder pal voor het vrouwencafé parkeerde en afstapte. Langzaam trok hij zijn handschoenen uit en deed zijn helm af. Een paar keer schudde hij met zijn hoofd heen en weer. Een bos prachtige blonde lange haren viel over de rug en smalle schouders van zijn zwartleren pak.
‘Wow,’ zei Manou, ‘ik dacht dat het een vent was’.
‘Ik ook,’ zei ik.
Het was even stil in het kleine café. Alle ogen waren gericht op de stoere vrouw, die haar motorjas uittrok en met een hese stem een biertje bestelde. Iemand floot onderdrukt.
‘Lekker ding,’ fluisterde ik tegen Manou. De vrouw in het motorpak vond ik ongelofelijk sexy. In zo’n pak zou ik me ook een begerenswaardige vrouw voelen. Ik zuchtte terwijl ik naar mijn buik keek, die over mijn broek heen lubberde. Rondrijden op zo’n monster leek mij riskant, maar misschien was het wel de ultieme vorm van het beleven van vrijheid. Ik herinnerde me plotseling dat Jikke ook gecharmeerd was van motoren. Dat ik daar niet eerder aan gedacht had… Als we samen een fietstochtje maakten en op ons favoriete terras aan de rivier neerstreken, keek ze bewonderend naar de motoren die daar geparkeerd stonden.
‘Ik wil wel eens achterop,’ zei ze dan.
Terwijl Manou naar het toilet ging, bestelde ik aan de bar twee wijntjes. Op een van de krukken was de motorrijdster gaan zitten. Overmoedig knipoogde ik naar haar. Ik zag dat de vrouw een kleine tatoeage op haar linker bovenarm droeg in de vorm van een rennend luipaard.
‘Mooie fiets,’ zei ik tegen haar.
‘Ja, hè, echt een beauty, mijn Harley, antwoordde ze, ‘daar heb ik heel wat uurtjes poetswerk in zitten.’

Thuis zocht ik in het telefoonboek naar motorrijscholen. Een stuk of zes belde ik op. De laatste uit het rijtje was van een man met een diepe bromstem. Hij vertelde me dat vrouwen gemiddeld 25 lessen nodig hadden om het rijbewijs te halen. Ik maakte meteen een sommetje. Als ik drie lessen per week nam, zou ik over een week of acht examen kunnen doen.
‘Ik maak het mooi met je,’zei hij, ’25 lessen en examengarantie voor maar 1200 euro. Dan rijd je nog voor de zomer motor.’
‘Deal,’ riep ik enthousiast.

De instructrice herkende ik meteen. Het was de lange, blonde vrouw die zoveel indruk had gemaakt in het vrouwencafé. Ze gaf me een stevige hand en stelde zich voor:
‘Hallo, ik ben Joyce.’
In de eerste vijf lessen ging ik met sprongen vooruit. Reed ik de eerste les alleen nog maar rondjes over een parkeerplaats, de vijfde les mocht ik al met een gangetje van 80 kilometer per uur over een provinciale weg rijden. Het lukte me wonderwel het snelle monster tussen mijn benen in bedwang te houden. Het werd tijd me eens te oriënteren bij een motorzaak.

Liefde op het eerste gezicht, anders kan ik het niet omschrijven, toen ik de Honda Nighthawk 650 cc voor het eerst in een hoekje van de showroom zag staan. Prachtig donkerrood was ze, het motorblok blonk en in de chromen uitlaat weerkaatste de binnenvallende zonnestralen. De zitting met buddy seat was van glimmend zwart leer. Ik ging er even opzitten. Mijn beide voeten zette ik op de grond. De deur van de motorzaak zwaaide open. Een vlaag warme lentewind streelde mijn lijf. Ik sloot even mijn ogen. Het was alsof Jikke al bij mij achterop zat. Haar armen stevig om mijn lijf geslagen. Met haar dijen omklemde ze mijn bovenbenen en haar zachte borsten voelde ik in mijn rug. De verkoper wilde hem wel een paar weken voor mij wegzetten, totdat ik het rijbewijs zou hebben gehaald. Ook kocht ik alvast een leren pak, zwart, met een donkerrode bies aan de zijkant. Het pak was een maat te klein. Thuis hing ik hem aan mijn klerenkast. Elke keer als ik zwetend thuiskwam van een rondje hardlopen streelde ik liefkozend het stugge leer.

Na de zesde les knikte Joyce goedkeurend.
‘Volgend week beginnen we maar eens met de bijzondere verrichtingen,’ zei zij.
Snelle slalom, langzame slalom, uitwijken, noodstop, wegrijden uit een parkeervak, een achtje rijden, allerlei circusacts moest ik leren. Het ging opeens helemaal niet meer. De motor sloeg telkens af en bij het maken van een bochtje naar rechts viel ik met motor en al om. Jankend zat ik op het asfalt. Joyce probeerde me moed in te spreken. In het kantoortje van de rijschool vertelde ze me, dat in de drie jaar dat ze les gaf, al haar leerlingen waren geslaagd. De helft hiervan was vrouw en minstens de helft van de vrouwen lesbo, voegde ze er lachend aan toe.
‘Kijk maar eens op de site van de vrouwenmotorclub Dykes on bikes,’ zei ze terwijl ze me een tikje tegen mijn schouder gaf.
‘Ja daar zou ik ook bij willen,’ vertrouwde ik haar toe, ‘met een mooie vrouw achterop een lange rit maken.’
‘Heb je een vriendin?’
‘Nee, maar mijn ex, Jikke, wil vast wel,’ liet ik mezelf ontvallen.
‘Oh,’ was alleen maar haar reactie. Abrupt draaide ze zich om.
‘Mijn volgende leerling wacht.’

Met het beeld van de glorieuze tocht naar Jikke’s huis voortdurend in mijn gedachten, haalde ik uiteindelijk toch aan het eind van de zomer mijn rijbewijs. De motor, waar ik een optie op had, was door de motorzaak allang doorverkocht. Gelukkig vond in een andere zaak precies eenzelfde donkerrode Honda Nighthawk, een oudje uit 1984 met maar 40.000 kilometer op de teller. De volgende dag kon ik hem al ophalen. Met moeite wurmde ik mij thuis in het pak. Het paste nog amper, maar volgens de verkoper hoorde motorkleding zo strak te zitten. Om vertrouwd met de motor te worden, reed ik die week elke avond een flinke tocht. Daarna kon het moment suprême aanbreken.

Met het zweet in mijn handen was het moeilijk om mijn motorhandschoenen aan te trekken. Al bij de eerste bocht vanaf mijn huis, sloeg de motor af. Met moeite kreeg ik hem weer aan de praat. Bijna had ik de motor verzopen. In de straat waar Jikke woonde, was het rustig. Voor haar huis stond geen auto geparkeerd. Ik gaf wat extra gas, liet de motor brullen en stopte toen voor nummer negen. Ik deed mijn helm af, schudde mijn hoofd heen en weer en fatsoeneerde mijn haren, waarbij ik een snelle blik in de rechter spiegel van de motor wierp. De rits van mijn motorjas deed ik een stuk open. Mijn jukbeenderen waren nu mooi zichtbaar. Ik rechtte mijn rug en liep toen met grote passen naar haar voordeur. Mijn borsten prijkten trots vooruit, mijn buik zag je zo nog nauwelijks. Niet lang nadat ik had aangebeld, zwaaide de deur open. De brunette die in de deuropening stond was Jikke niet.

‘Wat doe jij hier,’ riepen Manou en ik tegelijk uit.
‘Ik had toch gezet dat Jikke een ander had.’
‘Ja, maar niet dat jij dat was,’ antwoordde ik woest en keerde me resoluut om. Hoe kon ze dit voor mij verzwijgen? Ik had haar nota bene in vertrouwen genomen over mijn gevoelens.
‘Ik zal Jikke zeggen dat je geweest bent,’ riep ze me nog na en ‘staat je goed dat pak,’ maar ik veinsde dat ik het niet meer hoorde. Mijn helm had ik alweer opgezet en zo snel ik kon reed ik de straat uit. Opnieuw gaf ik wat extra gas, de motor gromde als een getergd roofdier. Vlak voor de bocht stak een oude vrouw over. Ternauwernood kon ik haar nog ontwijken. Een zwart remspoor liet ik daarbij achter. Ik voelde de koude wind in mijn hals. Mijn sjaal moest ik bij Jikke’s huis verloren hebben.

Thuis dacht ik na over mijn reactie. Ik wist toch dat Jikke een vriendin had, waarom was ik daar dan toch zo van slag van? Omdat het Manou was? Ze had niet tegen me gelogen, maar zoiets verzwijgen, dat deed pijn. Op de nummermelder van mijn mobiel zag ik dat ze me een paar keer had gebeld. Ik nam niet op. Tot mijn teleurstelling liet Jikke niets van zich horen. Een week later ging de bel. Ik opende de deur en gooide die meteen weer dicht. De bezoeker gaf niet op en propte een sjaal door de brievenbus. Het was mijn motorsjaal. Ik trok eraan, maar degene die aan de andere kant van de deur stond, ook. Uiteindelijk moest ik loslaten en opende ik kwaad de deur opnieuw.
‘Waarom verzweeg je het voor mij?’, vroeg ik. Mijn beide armen had ik in mijn zij gezet.
‘Had je het willen weten dan?’
Als twee viswijven stonden we tegenover elkaar te schreeuwen.
Ik was even stil, legde mijn hoofd tegen de deurpost. Zoals zo vaak had ze het bij het rechte eind.
‘Kom, pak je motorfiets, ik wil wél achterop,’ zei ze toen.

Op het terras van het vrouwencafé ratelde Manou aan een stuk door. Dat Jikke definitief bij haar weg was en ze ook niet meer samen aan de Sparrenlaan woonden. De voortdurende ruzies was ze spuugzat
‘Waar gingen die dan over?’ onderbrak ik haar.
‘Over geld, vakanties, andere vrouwen, je kent het wel.’
Ze begreep niet dat ik haar weer wilde zien.
‘Je hebt eerder reden om boos te worden, alles bij haar kort en klein te slaan.’
‘Wel nee,’ zei ik en zakte onderuit op mijn stoel, ‘ik wil alleen rehabilitatie.

Een week lang raakte ik de motor niet aan. Op een warme herfstochtend hees ik me toch nog een keer in het motorpak. In een rustig tempo reed ik naar de Sparrenlaan. Onderweg probeerde ik te beredeneren waarom Jikke niets van zich had laten horen na mijn bezoek. Waarschijnlijk was ze verdrietig omdat het net uit was met Manou. Logisch dat ze niet meer aan mij gedacht had. Ik wilde het daarom nog een keer proberen. De parkeerplaatsen voor het huis van Jikke waren allemaal bezet. Brutaal reed ik over een stuk gras in de richting van het trottoir. Het gras was zachter dan ik had verwacht en ik voelde dat de motor licht naar rechts slipte. Terwijl ik haar op de stoep parkeerde, zag in het gras motorsporen van ongeveer tien centimeter diep. Ze keken me verwijtend aan en ik voelde me een indringer. De gordijnen waren gesloten, maar ik belde toch aan. Bijna wilde ik al weglopen, toen toch nog de deur open ging. Een vrouw in een blauwe ochtendjas keek mij aan. Dit keer was ze het wel.

‘Sorry,’ zei Jikke, ‘ik weet niet of dit een goed idee is’. Ze sloot de deur en liet mij alleen buiten staan. Het was mij nu overduidelijk dat ze geen contact meer wilde, het interesseerde haar blijkbaar geen ene moer dat ik veranderd was. Het had geen zin haar met mijn nieuwe-ik en mijn mooie Honda te imponeren. Eerherstel kon ik op mijn buik schrijven. Eigenlijk was ze gewoon een ongevoelige bitch. Manou had gelijk, ik zou eens boos moeten worden. De motorfiets had ik nu niet meer nodig. Voor de helft van het geld waarvoor ik de motor gekocht had, verkocht ik hem weer terug aan de motorzaak.

Begin oktober was het nog steeds heel warm voor de tijd van het jaar. Manou zat tegenover mij. De deur van het vrouwencafé zwaaide open. Onwillekeurig keek ik naar wie er binnenkwamen. Ik verslikte me in de rode wijn, waarvan ik net een slok wilde nemen. Alleen mijn luide hoesten was hoorbaar in het café. Zodra ik tot bedaren was gekomen staarde ik, net als alle andere vrouwen om mij heen, naar de twee prachtige vrouwen in motorpak, die hun jassen uittrokken. Onder de helm van de ene kwam een grote bos blond haar te voorschijn. Er ging een schok door mij heen. Daar stond Joyce, mijn motorinstructrice. De andere vrouw had ook lang haar, maar dan kastanjebruin van kleur. Het was nu meer dan een jaar geleden dat ik haar voor het laatst zag.

Zonder Jikke een blik waardig te gunnen, liep ik het café uit. Buiten zag ik de Harley van 1000 cc staan. Onweerstaanbaar schitterde hij in de zon. Ik legde mijn hand even op de benzinetank. De warmte drong door tot in mijn handpalm. Het chroom van de uitlaat weerkaatste de herfstzon wel vijfvoudig in het kleine diamantje van mijn ring, die ik aan mijn vinger droeg. Daarmee maakte ik langzaam een lange rechte kras vanaf de tank, via de leren bekleding van de zitting tot aan het uiteinde van de lange chromen uitlaat. Terwijl ik de straat uitliep, keek ik nog even over mijn schouder naar het mooie spoor dat ik achtergelaten had.

Dit verhaal staat in de bundel De tangosalon en andere verhalen over vrouwenliefde. De bundel verscheen eind april 2008. In een persbericht schreef de uitgever:

PERSBERICHT

Een undercover journaliste, een speeddatende dierenartsassistente, een blinde museumbezoekster, een tangominnende fotografe en het meisje van de slagerij: zo’n bont gezelschap vind je alleen in een verhalenbundel. Hoe sterk ze ook van elkaar verschillen, één ding hebben de hoofdpersonen in deze bundel gemeen: ze zijn allemaal lesbisch en maken daar geen enkel probleem van. ‘De tangosalon en andere verhalen over vrouwenliefde’ bevat negentien meeslepende, hilarische, korte, lange, mooie, boeiende, spannende, vrolijke, ontroerende, amusante, erotische, sterke, vertederende, herkenbare, maar bovenal lesbische verhalen. Geschreven door bekende schrijfsters en aanstormend talent van Nederlandse en Belgische bodem.

De auteurs:
Esther Bremer, Anja de Crom, Marijke van Dijk, Ingrid van Es, Pia Fraus, Connie van Gils, Edith Eri Louw, Adriënne Nijssen, Johanna M. Pas, Kaat Roozal en Saskia E. Wieringa.

Aanstormend talent: Hilda Knol, Lysan van Winden, Natasja Kraijer, Ellen Zandink en Rianne Witte.



Boekpresentatie

Zaterdag 26 april 2008

De officiële presentatie van De tangosalon en andere verhalen over vrouwenliefde vindt plaats bij Boekhandel Savannah Bay in Utrecht, op 26 april om 17.00 uur. Je bent van harte uitgenodigd om de presentatie bij te wonen. Een aantal auteurs zullen voorlezen uit de bundel. Daarnaast zal er een live optreden zijn. Uiteraard zijn de auteurs bereid om na afloop je pas aangeschafte boek te signeren.

‘De tangosalon en andere verhalen over vrouwenliefde’
ISBN 978 90 79556 01 4
NUR 303, Verhalenbundel
192 pagina’s, prijs € 14,95
Verkrijgbaar (via Centraal Boekhuis) vanaf 25 april 2008


Voorlezen tijdens de boekpresentatie


Met alle auteurs op de foto voor boekwinkel Savannah Bay in Utrecht
Bron foto's: Vera, zie ook meer foto's

Zie ook: www.la-vita.nl

zondag 30 maart 2008

Boedelbak

Voor mijn verhuizing huurde ik een boedelbak. Toen mijn zus en ik voor de derde keer op en neer reden waren we niet meer zo scherp. Zij vroeg wat ik voor de boedelbak moest betalen.
'Twintig euro.'
'Dat valt mee,' vond zij. 'Bij mijn verhuizing huurde ik een busje en dat kostte tachtig euro en daar kwam nog een bedrag voor de benzine bij ook.'
En na een korte stilte: 'Is die twintig euro ook exclusief benzine?'

Deze column verscheen op dinsdag 25 maart 2008 in De Stentor in de rubriek En nu ik.

maandag 24 maart 2008

Goed huis gezocht

De twee mannen laadden de bank en de antieke kast in een gammele bus. Ze droegen overalls met op hun rug het logo van Emmaus.
‘Gaat u verhuizen?’ vroeg de dikste van de twee. Even stelde Anton zijn antwoord uit.
‘Zo zou je het kunnen zeggen,’ antwoordde hij toen.
Hij zag dat de beide mannen elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aankeken. Ze zullen wel denken dat ik naar het bejaardentehuis ga, dacht hij. Laat ze maar.

Antons stappen klonken hol in zijn woning. Alleen het bed, een slaapkamerstoel en de hondenmand hadden de medewerkers van de kringloopwinkel laten staan. Een brief met zijn voordeursleutel stopte hij in zijn jaszak. De teckel keek hem aan, hield zijn kop scheef en jankte zachtjes.
‘Goed dan, loop maar met me mee.’
Bij de buurtsuper op de hoek liep hij naar binnen. Van het prikbord pakte hij een in hanenpoten geschreven kaartje. Er stond op: Goed huis gezocht voor lieve teckel, tien jaar oud.
‘Niemand wil je,’ mompelde hij tegen de hond, die blafte en hem mee naar buiten trok. Omdat de belangstellende telefoontjes waren uitgebleven, had zijn baas besloten dat de hond maar moest blijven. Hem naar het asiel brengen wilde hij niet, dat zou ook de dood van het beest hebben betekend.

Tegenover de supermarkt was de huisartsenpraktijk, waar Anton naar binnen ging.
‘Komt u uw recept ophalen?’ vroeg de doktersassistente, die achter de balie stond.
Hij bromde instemmend.
Terwijl hij alweer in de richting van de uitgang liep zei ze: ‘Wat een leuke hond hebt u!’
Buiten gooide hij de envelop, die hij van huis had meegenomen, in de brievenbus van de arts. Hij hoorde nog hoe de sleutel die daarin zat op de bodem van de bus viel. Als ze mijn brief en de sleutel morgen vindt, dan zullen ze wel komen, dacht hij.

Anton liep zo snel hij kon weer verder. Bij de bank wierp hij een acceptgiro in de brievenbus, die was gericht aan de Dierenbescherming. Een ton schonk hij.
‘Doe er iets moois mee’, zei hij hardop.
Tot slot ging Anton bij de apotheek naar binnen. Hij meed de blik van de apotheker toen hij hem het recept gaf. De man reikte hem het doosje met de pillen aan.
‘Niet meer dan één per avond innemen!’, zei hij nog met nadruk.

Het laatste stuk naar huis trok de hond niet meer, hij sjokte nu langzaam achter zijn baas aan. Die opende de deur en met de staart tussen de benen liep de hond mee naar binnen.
‘Ben je ook zo moe, of weet jij al wat ik van plan ben?’ mompelde Anton.
In de keuken gooide hij tien pillen in zijn voerbak. De teckel snuffelde lang aan het voer, keek naar hem omhoog, maar begon toen toch te eten. De overige pillen uit het doosje nam Anton zelf in. Voordat hij naar zijn slaapkamer liep, legde hij nog even zijn hand op de kop van de hond.

De tumor in zijn hoofd zorgde ervoor dat Anton een paar maanden geleden ondragelijke hoofdpijn had gekregen. Hij wachtte lang voordat hij naar de huisarts ging. De specialist gaf hem geen hoop meer. Een half jaar hooguit dacht hij dat zijn patiënt nog te leven had. Zo lang wilde Anton niet meer wachten. Een afscheidsbrief had hij niet geschreven. Voor een paar verre neven en nichten, hoefde hij zich niet te verantwoorden.

Anton lag in zijn bed te wachten op het einde. Hij voelde zich verdrietig, maar toch ook opgelucht. De slaaptabletten zouden weldra hun werk doen, nog even en dan hoopte hij weg te zakken in een diepe, weldadige slaap. Hij verlangde zo naar een hiernamaals, hoewel hij niet zeker wist of dat wel bestond.
‘In het huis Mijns Vader zijn vele woningen… en Ik ga heen om u een plaats te bereiden,’ was de Bijbeltekst die zijn moeder op haar sterfbed prevelde.

Vijf keer luidden de kerkklokken en meteen daarna hoorde Anton hoe een sleutel in het slot van zijn voordeur werd rondgedraaid. De doktersassistente kwam de slaapkamer binnen. Haar hakken tikten over het zeil. Ze boog zich voorover, bracht haar hoofd ter hoogte van zijn hoofd en sprak luid:
‘Meneer Van Dalen, hoort u mij?’
Hij reageerde niet, waarna ze hem in het gezicht sloeg.
‘Ik heb uw brief gelezen.’
Anton kreunde. Hij voelde zich als een vluchteling, die vlak voordat hij de grens wilde oversteken, gegrepen werd door de douanepolitie. Zijn leven zou met een maandenlang, ellendig verblijf in een verpleegtehuis worden verlengd. Een gevoel van grote teleurstelling overviel hem. Ze kwam te vroeg. Vandaag al had ze de brievenbus geleegd, terwijl hij verwachtte dat ze dat pas morgenvroeg zou doen.
‘Ik ga een ambulance bellen, om in het ziekenhuis uw maag leeg te laten pompen.’
‘Laat me toch,’ fluisterde hij.
‘Ik kan toch niet…,’ protesteerde ze. De pillen begonnen te werken en hij ving maar een paar flarden op van wat ze verder nog zei. Ze praatte over morfine, thuiszorg en beroepseer.
‘Laat me toch,’ zei hij nog een keer en keek haar smekend aan.
‘Ik weet ook wel...,’ begon ze opnieuw, ‘het verdere verloop van uw ziekte is gruwelijk.’
Anton zag dat ze rechtop ging staan en door zijn slaapkamer begon te ijsberen.
‘Dan zou u zelf…,’ perste hij er nog uit, terwijl hij naar adem hapte,
‘…hetzelfde gedaan hebben.’
Het was een tijdje stil in de woonkamer. De assistente ging weer naast zijn bed zitten en nam haar hoofd in haar handen.
‘Ik kan toch onmogelijk die brief terugleggen…,’ zei ze na een tijdje.
Hij hoorde de twijfel in haar stem. Misschien kon hij haar afleiden. Veel tijd hoefde hij niet meer te winnen.
‘De hond, ik ga hem ook wat door zijn voer.’
‘Slaappillen?’ vroeg ze met verbazing in haar stem.
‘Ja,’ zei hij nauwelijks hoorbaar en liet uitgeput zijn hoofd in het kussen vallen.
Ze stond op. Haar hakken tikten opnieuw over het zeil. Het laatste wat hij hoorde was hoe de vrouw de hond liet braken.

TOP Bemmel organiseert jaarlijks haar literatuurwedstrijd in samenwerking met uitgever Kontrast. Het thema van 2008 is In het voorbijgaan. Er waren 166 inzenders, waarvan ongeveer de helft in een bundel werden opgenomen, waaronder ook mijn verhaal. Op 15 maart wordt tijdens een literaire avond de bundel gepresenteerd en mogen vijf genomineerden voorlezen, waarvan het verhaal door de jury het best gewaardeerd werd. Ik behoor ook tot een van hen. Zie ook: www.uitgeverijkontrast.nl en www.topbemmel.nl.