donderdag 8 mei 2008

De tien van Tiel

Negen jaar was ik toen mijn opa Hazelaar overleed. Hij is gestorven terwijl hij op de Waaldijk aan het hardlopen was. De bomen stonden in bloei, de zon scheen en de lucht was helderblauw. Op mijn fiets reed ik die middag naast hem over de dijk. Ik hoorde hem puffen en hijgen en zag dat zijn hoofd steeds roder werd. Opa vond het fijn dat ik met hem meefietste.
“Erik, vertel je opa eens, haal je nog wel eens kwajongensstreken uit?”
”Belletje getrokken bij de hoofdmeester.”
Het was niet helemaal waar. Mijn vriendje Bert had dat gedaan, ik verstopte me in de sloot aan de overkant van de weg. Zo bleef ik maar doorkletsen, totdat opa ineens naar zijn linkerborst greep. Hij gorgelde en viel neer. Ik deed eerst niets, ik keek alleen maar naar mijn opa, die vreemd met zijn lichaam schokte. Mijn handen klemde ik om de handvaten van het stuur. Die fiets was mijn eerste grote jongensfiets met de Mickey Mouse fietsbel. Aan de bagagedrager had ik een blauw vlaggetje geknoopt van de politie.

Uiteindelijk kwam ik toch in beweging. Ik fietste zo hard ik maar kon naar een boerderij, die een eindje verderop stond. Ik bleef het hele stuk op de pedalen staan, precies zoals ik dat de wielrenners in de Tour de France had zien doen. Als ik met mijn kont het zadel niet raak, dan blijft opa Hazelaar leven, sprak ik mezelf moed in. De boerin belde de ambulance. De broeders probeerden hem nog met mond-op-mondbeademing te redden, maar dat lukte niet meer. Hij was al overleden, waarschijnlijk aan een hartaanval, zeiden ze. Jarenlang heb ik me schuldig gevoeld omdat ik, terwijl hij op straat lag, geen mond-op-mondbeademing had toegepast. Ik wist best hoe dat moest, want bij Kojak zag ik ze dat wel eens op televisie doen.
“Hardlopers zijn doodlopers”, hoorde ik onze buurvrouw fluisteren tegen een andere vrouw op de dag van de begrafenis. Die woorden zetten zich vast is mijn hoofd.

Dertig jaar later trok ik in het huis van opa en oma Hazelaar aan de Waaldijk. Bijna dagelijks zag ik hardlopers over de dijk rennen. Op een mooie zondagmorgen in mei kwam een groepje Afrikaanse lopers voorbij. Met grote passen liepen ze als gazellen over de dijk. Wat later volgden een paar blanke mannen. Steeds meer lopers passeerden mijn huis. Na een tijd was de hele dijk gevuld met zwetende lijven.
“Buurman, wat is dit?”
”De tien mijl van Tiel, wist je dat niet?”
Ik was net terug van vier weken vakantie en had de aankondigingen daarvan in de krant gemist.
Een vrouw in een fel geel shirt zwaaide naar ons en bedankte buurman voor zijn applaus. In de achterhoede kwam een oude man aangelopen. Hij stopte even en wandelde een stukje. Ik zag hem vooroverbuigen en met zijn handen op zijn knieën stond hij uit te blazen.
“Gaat het wel?”
“Ja, ja, even kalm an.”
“Ik moet verder, mijn kleindochter wacht op mij bij de finish.”
In een sukkeldrafje liep hij verder, maar nog geen vijftig meter verderop stopte hij alweer. Ik liep hem achterna.
“Steek”, zei de loper met een vertrokken gezicht.
De chauffeur van de bezemwagen zag ons niet en reed voorbij.
“Wacht, ik haal mijn fiets, ik breng u wel naar de finish.”
De hardloper protesteerde niet en samen reden wij op mijn Gazelle over het fietspad, dat parallel liep aan de dijk in de richting van de stad. De hardlopers sloegen bij een kruispunt rechtsaf en liepen nog een grote lus door de Betuwe polder. Ik fietste rechtdoor en kon zo een heel stuk afsnijden van de route.
“Dit had een mijlpaal voor mij moeten zijn.
Ik ben vorig jaar met hardlopen begonnen.
Weddenschap.
Mijn kleindochter zei dat het goed voor mij was.
Zou ik fit blijven, nu ik in de AOW zit. Ik ga af als een gieter.”
“Ze hoeft het niet te weten.”, zei ik en ik stopte.
De man keek me aan met een frons boven zijn ogen.
“Ik breng u toch maar niet tot aan de finish, loop het laatste stuk gewoon maar zelf naar uw kleindochter.”
Hij zei niets, maar keek me dankbaar aan met glinsterende ogen.
We liepen samen zwijgend door het weiland naar de dijk omhoog. Daar zag ik een grote boog staan, met de woorden: ‘Nog 1 mijl tot aan de finish.’ De man schudde me bijna plechtig de hand.
”Bedankt nog!”
Ik gaf hem een klop op zijn schouder. In de volgende bocht, waar maar weinig toeschouwers stonden, begon hij weer te rennen. De kopgroep Afrikanen haalden hem daar in. De volgmotor reed rakelings langs de man.
Nou heb ik deze hardloper toch óók weer alleen gelaten, dacht ik, ik moet bij hem blijven voor het geval dat. Ik rende daarom maar achter hem aan, zo hard ik kon. Op het laatste stuk na de Waterpoort zag het zwart van de mensen langs de kant. Ze schreeuwden en joelden, ook tegen mij. Ik bleef goed voor me kijken, de oude man wilde ik niet uit het oog verliezen. De speaker hoorde ik al van ver.
“Ja, dames en heren, daar komt ze. De eerste vrouwelijke loopster. Ja hoor, daar is ze, Olga Kournikova uit Rusland.”
De Russin liep aan de linkerkant van de weg in het gezelschap van een grote groep mannen. Ze liep juichend door het lint heen, dat voor haar op de Markt was gespannen. De oude man kon ongemerkt aan de rechterkant finishen. Hij had volgens mij een fantastische tijd gelopen; net binnen de 59 minuten.
Ik zag een meisje van een jaar of tien met een blonde paardenstaart en een grote bos bloemen in haar handen. Ze viel haar opa om de hals. Opgelucht verdween ik tussen het publiek. Hij had het gehaald. Springlevend!

Dit verhaal stuurde ik naar de wedstrijd van TV Gelderland met als thema Gelderse geheimen. Uit de 150 inzendingen werden er 15 gekozen die in een bundel komen, waaronder ook mijn verhaal. Deze bundel wordt op 27 juni 2008 gepresenteerd tijdens het programma Hallo Gelderland.