donderdag 1 november 2012

Caballero

In het nachtkastje vond ik een half gevuld pakje Caballero sigaretten. Het lag zorgvuldig verborgen onder een stapel katoenen zakdoeken, een paar rollen pepermunt en een puzzelboekje. De spullen stopte ik in een plastic tas. Ik keek nog even onder het bed en verliet de sober ingerichte verpleegkamer. Hier had mijn vader zijn laatste twee maanden doorgebracht. In een kamer aan het eind van de gang lag hij opgebaard in afwachting van wat nog komen zou. Ik liet het pakje sigaretten aan mijn oudere zus zien, die met me meegekomen was. We keken elkaar aan.
‘Tja,’ zei ze zuchtend, ’nog een wonder dat hij hier niet aan dood is gegaan.’
Op de drempel van de kamer die aan die van mijn vader grensde, zat een man in zijn rolstoel naar ons te kijken. Hij knikte ons toe.
‘Dat doen er wel meer,’ zei hij.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg ik hem.
‘Stiekem een sigaretje roken, als de zuster niet kijkt.’ Hij lachte er een beetje schalks bij. De man was broodmager en droeg een pet, die half over zijn rechteroor was gezakt.

Ik wist niet of ik moest lachen of huilen om de vondst. Het herinnerde me aan een vrijdagmiddag toen ik een jaar of dertien was. Achter ons huis rookte ik een sigaret, ook een Caballero. Die had ik in een bureaula van mijn vader gevonden. Van mijn ouders mocht ik absoluut niet roken. Ze hadden ons kinderen een brommer beloofd als we dat gebod niet overtraden voor onze zestiende verjaardag. Mijn brave zus reed al rond op een Puch. Mijn ouders zeiden telkens dat ik een voorbeeld aan haar moest nemen. Die middag hoorde ik de tuindeur plotseling open gaan. Mijn vader was vroeger thuis gekomen van zijn werk dan normaal. Hij zag me in de tuin zitten en betrapte me op heterdaad. Zijn oogpupillen waren groot en zwart. Hij greep de sigaret uit mijn mond, smeet hem op de grond en stampte hem kapot op de grijze tuintegels.
‘Ik blijf wel fietsen,’ zei ik cynisch zoals alleen een puber dat kan. ‘Wil je soms ook longkanker krijgen?’ bulderde mijn vader.
Ik haalde mijn schouders op, het drong toen nog niet tot mij door dat hij mij duidelijk wilde maken dat hij die gehate ziekte had opgelopen. Ik wist alleen dat hij kort daarvoor op doktersadvies was gestopt met roken. Ik maakte hem nog woester door te zeggen: ‘Waarom rookte je zelf dan?’

We praatten niet meer over de ruzie. Ondertussen rookte ik gewoon door, maar alleen achter het fietsenhok van school. Mijn moeder vertelde me een paar weken later dat mijn vader longkanker had gekregen. Vanwege het roken. Dat maakte wel veel indruk op mij en ik stopte er meteen mee.
Vijf jaar laten leefde mijn vader nog steeds. Hij had toen al een ziekenhuisopname en tientallen chemokuren en bestralingen achter de rug. Volgens mijn moeder behoorde hij tot de kleine tien procent mensen, die dan nog niet was overleden.
‘De dokter zegt dat het een godswonder is,’ fluisterde ze tegen mij. Ik was blij dat hij het had overleefd, maar af en toe stak ik toch weer een sigaret op. Niemand kon me meer controleren, want ik was toen het huis al uit. Tijdens mijn bezoeken aan mijn ouderlijk huis vertelde mijn vader telkens in geuren en kleuren dat hij de ziekte K had overleefd. Sinds die tijd beweerde hij dat hij geen enkele sigaret meer had opgestoken. Ik geloofde hem toen. Bij elk afscheid keek hij mij dreigend aan en vroeg: ‘Jij rookt toch ook niet hè?’
‘Nee pa,’ zei ik dan gelaten.
In de loop der jaren probeerde ik meerdere keren tevergeefs om met roken te stoppen. De laatste stoppoging dateerde van afgelopen nieuwjaarsdag. Dit keer zou het me wel lukken.

‘Ik ga nog even bij pa kijken,’ zei mijn zus.
Ik wuifde met mijn hand ten teken dat ik even een luchtje ging scheppen. Op een klein terras met uitzicht op twee geiten en drie kippen ging ik op een bankje zitten. De buurman van mijn vader kwam achter mij aangerold.
‘Gecondoleerd,’ zei hij.
Ik knikte hem vriendelijk toe.
‘Nu hij toch dood is,’ vervolgde het oude mannetje, ‘zou ik dan misschien zijn sigaretten…?’ Hij lachte er op dezelfde schalkse manier bij als zonet in de deuropening. Zijn pet zette hij wat rechter op zijn kale hoofd.
‘Hier,’ zei ik en gooide hem het pakje op zijn schoot. Dankbaar pakte hij het op en hield het voor mijn neus. Zijn hand trilde.
‘Blieft u er zelf ook een?’ Onwillekeurig pakte ik een sigaret en stak hem aan met de aansteker die hij mij gaf. We rookten een tijdje zwijgend. Bij elke wolkje rook dat ik produceerde voelde ik het schuldgevoel in mijn maag rondcirkelen.
‘Wat had ie nou precies?’
‘Een gebroken heup, verstopte aders, een zwak hart. Van alles eigenlijk.’
Het oude mannetje blies een grote wolk uit: ‘Ouderdom, dus.’
‘Ja ouderdom, dus niet door de sigaretten,’ en nu lachte ik schalks. Het oude mannetje grijnsde met me mee: ‘Dood gaan we toch allemaal.’
De sigaret smaakte me al wat beter.
‘Wordt ie begraven?’
‘Gecremeerd,’ antwoordde ik. ‘Over twee dagen al.’
‘Dat zal hij mooi vinden,’ zei het mannetje.
Een nerveus lachje kwam uit mijn keel die uitmondde in een hoestbui, juist op het moment dat mijn zus kwam aanlopen.
‘Je lijkt precies op pa,’ zei ze zuchtend, terwijl ze zich omdraaide.
‘Je lijkt precies op pa,’ jouwde ik haar zachtjes na. Hoewel ik nu thuis een auto en een motor in de schuur had staan, kon ik nog exact het gevoel van jaloezie oproepen als ik terugdacht aan haar Puch. Ik liep achter haar aan. De sigaret trapte ik uit op de terrastegels.

Dit verhaal won de tweede Schrijversprijs op de site van Ik vertel van het tweede kwartaal van 2012. De prijs wordt bepaald door een jury bestaande uit schrijvers, die zelf ook verhalen publiceren op de site. Zie ook: www.ikvertel.nl

vrijdag 8 juni 2012

De zwarte engel van Steenwijk

1910
Een half uur hebben ze door de weiden en bossen gelopen als Hendrik stilhoudt. Hij buigt zich voorover naar zijn meisje en wijst: ‘Kijk daar heb je de Steenwijker Toren al.’ Lammegien ziet het nu ook, het is net een lange spriet die ver boven het gras uitsteekt. Hendrik is verder gegaan. ‘Kom we moeten door.’ ‘Wacht,’ roept Lammegien, ze blijft nog even staan. Trots kijkt ze naar haar vrijer, die met haar wil trouwen. Ze zucht eens diep. De Steenwijkse Hendrik gaat haar bevrijden uit het boerse dorp Wapserveen, waar ze in 1891 is geboren. Vandaag heeft ze hem aan haar ouders voorgesteld. Morgen gaat ze aan de slag op de boerderij van Prikken als dienstmeid met kost en inwoning. Daarvoor werkte ze al sinds haar twaalfde als dienstbode in café De Wit, waar ze ook Hendrik heeft ontmoet. Lammegien trekt een sprintje op haar witte klompen en haalt haar aanstaande weer in. Hand in hand lopen ze zwijgend verder over een smal heidepaadje in de richting van de Sint Clemenstoren, de blikvanger en trots van Steenwijk.

Steil kijkt Lammegien omhoog als ze langs de toren lopen. Ze slaakt een gil als Hendrik haar plotseling optilt. Ze belandt boven op zijn schouders en heeft nu een nog beter zicht op de toren. Bim, bam, met een diepe bas groeten de klokken het jonge stel. Wel-kom, wel-kom in de stad. Van schrik sluit Lammegien haar ogen en stopt ze haar oren dicht, maar de klokken slaan gewoon door: Bim, bam, bom…. Zelfs de grond onder Hendriks voeten lijkt te beven. Als ze haar ogen weer opendoet, ziet ze dat het Hendrik is die schudt van het lachen. Maar zijn lach smoort in een lange hoestbui. Hij zet haar weer op de grond en bezorgd klopt ze hem op zijn rug. Ze nemen nog even een kijkje in de toren. Lammegien ziet het lange touw waaraan een potige vrouw trekt. ‘Wat een sterke vrouw is dat,’ zegt ze. ‘Ja. En heel machtig,’ antwoordt Hendrik, ‘want als zij de klokken luidt, blijven alle mensen stilstaan.’ Lammegien lacht, daar had ze nog niet aan gedacht.

8 februari 1913
Lammegien knijpt hard in de hand van Hendrik. Ze kijkt even naar hem op en ziet dat ook hij tranen in zijn ogen heeft staan. Samen lopen ze via het middenpad van de kerk naar de uitgang. Lammegien trekt haar mooie trouwjurk een stukje op, hij mag beslist niet vies worden. Als ze buiten komen, luiden net de klokken. Dat is voor ons, denkt Lammegien. Ze klinken plechtig, maar wel wat gedempt, alsof de sneeuw, die heel Steenwijk onder een witte deken heeft gelegd, ook over de klokken is gevallen. Samen verlaten ze de kerk. Lammegiens nieuwe leven in de stad gaat beginnen. Het echtpaar Boonstra gaat aan de Neerwoldstraat in het centrum van Steenwijk wonen. Hendrik tilt haar over de drempel. Een stevige vrouw met een grote boezem staat met haar armen over elkaar naar hen te kijken. Ze knikt het jonge paar vriendelijk toe. ‘Daar heb je de klokkenluidster,’ fluistert Hendrik in Lammegiens oor, ‘ze is onze buurvrouw.’

1924
Met alle kracht die Lammegien in zich heeft trekt ze aan het touw. Op haar gezicht heeft ze een verbeten trek en ze denkt terug aan de zeven keer dat ze al een kind heeft gebaard. De oerkracht die ze toen voelde, komt opnieuw vrij. Aarzelend, maar duidelijk hoort ze de eerste slag van de klokken. Het lijkt alsof ze juichen en Lammegien voelt weer de blijdschap over de kinderen die ze kreeg. De tweede slag is donker en somber. Nu snijdt het verdriet als een mes door haar lijf. Vier kinderen heeft ze al naar de begraafplaats moeten brengen. Het is Gods wil, weet ze, Hij heeft ze thuisgehaald. En dan zet ze zich schrap, want als een vuurpijl wordt ze metershoog omhoog getild, de toren in. Haar lange zwarte jurk fladdert om haar benen, maar ze laat niet los. Het verdriet zal haar er niet onder krijgen. Beneden staat de buurvrouw goedkeurend te knikken. Als Lammegien nog trillend op haar benen, maar heelhuids weer naast haar staat, zegt ze: ‘Veur zo’n klein wiefie he-j ’t goed edaon!’ Lammegien is nu ingewerkt als klokkenluidster. Ze mag de buurvrouw vervangen, die te ziek is om het werk nog zelf te doen.

Begin mei 1925
Lammegien zit aan een wankele tafel in haar keuken. Bij kaarslicht schrijft ze een sollicitatiebrief aan de gemeente. In een mooi schoonschrift, zoals ze dat vroeger op school heeft geleerd, danst haar rode potlood over het papier: ‘Mijne heren, De klokkenluidster Hendrikje Oosterhof is overleden.’ Ze kijkt even voor zich uit, kauwt op het topje van het potlood en denkt na over de volgende regels. Met het puntje van haar tong tussen haar tanden, schrijft ze verder: ‘Mijn man is ziek en ongeschikt om te werken. Mag ik dit werk gaan doen om in mijn huishouding te kunnen voorzien?’ Ze sluit de brief af met: Vrouw van Hendrik Boonstra. Dan likt Lammegien de envelop dicht en loopt naar buiten om de brief te posten. Als ze de deur dichtdoet, hoort ze uit de bedstee haar man driemaal hoesten. Het maakt dat ze stevig doorloopt naar de brievenbus. Ze is vastberaden, want ze weet dat zij voortaan de kost moet verdienen.

Half mei 1925
‘Ze is tenger en vast nog geen vijftig kilo zwaar,’ zegt het jongste gemeenteraadslid van de gemeente Steenwijk bedenkelijk. Voor hem op tafel ligt de sollicitatiebrief van Lammegien Boonstra-van de Boer. Het oudste lid, die een baard heeft tot halverwege zijn dikke buik, voegt daar nog aan toe: ‘Moet ze niet thuis blijven om voor de kinderen te zorgen?’ ‘Dat is juist,’ zegt de burgemeester, maar dan neemt hij het voor Lammegien op. ‘Haar man kan niet werken, hij lijdt zwaar aan astma. De oudste dochter is bovendien al elf en kan meehelpen thuis.’ Even is het stil. Het geluid van merelgezang klinkt door het openstaande raam. De burgemeester slaat dan met zijn vlakke hand op het eikenhouten tafelblad. Buiten vliegt de merel luid kwetterend weg. ‘Bovendien heeft ze al een jaar mevrouw Oosterhof vervangen, ze heeft genoeg ervaring opgedaan.’ Met het laatste argument van de burgemeester is de kogel door de kerk. Lammegien is nu officieel aangesteld als klokkenluidster. Haar jaarloon wordt vastgesteld op 150 gulden per jaar. Dat is niet genoeg om een gezin van te onderhouden. Naast het klokkenluiden staat Lammegien ook nog met een handkar vol fruit bij het station. Dat bestelt ze in Meppel, waar ze met de fiets heengaat.

Trouw gaat Lammegien voortaan elke dag drie keer naar de toren om de klokken te luiden. Ze begint ’s ochtends om zes uur, dan komt ze terug om twaalf uur ’s middags en ’s avonds om negen uur nog eens voor de laatste keer. De inwoners van Steenwijk raken snel vertrouwd met het beeld van de kleine vrouw die gehurkt met een verbeten trek op haar gezicht aan het touw trekt. In de donkere en onzekere crisisjaren, die spoedig volgen, blijft ze trouw haar werk doen. Ze kan de klokken dwingend, maar ook verleidelijk laten klinken: Hoor, hoor! En dan horen de mensen, ze staan stil op straat en kijken eerbiedig in de richting van de toren. Lammegien voelt zich de sterkste en de machtigste vrouw van heel Steenwijk. Ze weet dat ze de enige vrouwelijke klokkenluider in het hele land is.

1943
Met haar handen slap langs haar lijf en met haar hoofd gebogen staat Lammegien bij de toren. De klokken zijn weg. Het is doodstil op straat. De oorlog is uitgebroken en de Duitsers hebben zonder pardon de bronzen klokken uit de toren gehaald. Ze hebben ze gevorderd voor de metaalindustrie in Duitsland. Zwaar drukken de zorgen op de schouders van Lammegien. Ze heeft na haar aanstelling nog twee kinderen gekregen, waarvan er weer een is gestorven. Alleen vier sterke meisjes hebben het overleefd. Ook Hendrik is vorig jaar overleden. Ze weet wel dat God het zo beslist heeft, maar het kruis dat ze te dragen krijgt is zo zwaar. En nu hebben die moffen ook nog haar geliefde klokken meegenomen. Het is niet eerlijk. Al de afgelopen jaren heeft ze trouw de klokken geluid. Geen enkele keer heeft ze verstek laten gaan. En geen enkele keer zat er een foute slag tussen. Zelfs niet op die dag toen de klepel uit de klok viel. Vlug is ze toen de trappen opgerend en heeft ze met de klepel in haar hand de klok geluid. Niemand heeft het gemerkt. Lammegien recht weer haar schouders. Ze is trots op haar werk en God zal voor haar zorgen. Hij zal ook de klokken terugbrengen, daar gelooft ze heilig in.

Juli 1960
‘Het heeft de koningin behaagd, om u te eren met deze Koninklijke onderscheiding,’ zegt loco-burgemeester Koenen plechtig. Lammegien sluit haar ogen. Vandaag had ze een uitje van de bejaardenbond en bij thuiskomst stonden er opeens veel mensen, een cameraploeg en twee muziekkorpsen voor haar versierde huis. Lammegien kan haar oren niet geloven. De koningin zelf heeft besloten dat ze deze onderscheiding krijgt. Hoe kan dat nou? Ik heb toch alleen maar de klokken doen luiden, denkt ze. De loco-burgemeester vertelt dat Lammegien dat al vijfendertig jaar doet. Met haar leeftijd van zeventig jaar is ze daarmee de oudste klokkenluider in het hele land. Bijzonder vindt hij het, dat ze al die jaren geen enkele keer heeft verzuimd en zelfs niet te laat is gekomen. Ze nam alleen vrijaf voor het jaarlijkse uitstapje van de vrouwenvereniging. Koenen vervolgt met een opsomming van al het vrijwilligerswerk dat ze voor de kerk heeft gedaan, zoals rondleidingen, schoonmaak- en kinderwerk. Na elke zin voelt Lammegien dat ze het warmer en warmer krijgt. Haar gezicht lijkt wel een heet, hard gekookt ei. Dan voelt ze een prikje in haar borst. Ze ziet de grote handen van de loco-burgemeester, die de versierselen op haar zwarte jurk speldt.

December 1964
De klokken luiden op de koude decemberochtend in 1964 heel somber. Bim, bam, bom, klinkt het tot in de wijde omgeving. Maar het is niet Lammegien die aan het touw trekt. Stil ligt ze in een kleine, houten kist die uit het uitvaartcentrum wordt gedragen door zes mannen, gekleed in lange, zwarte jassen. Bij de toren blijft de stoet even stilstaan. Bim, bam, bom, horen de bedroefde Steenwijkers, het leven van Lammegien is om. In de krant staat dat alle stadsgenoten haar op handen hebben gedragen. Ze waardeerden haar werk en herkenden zich in haar. Steenwijkers zijn ook harde werkers, die er niet van houden om op de voorgrond te treden. Bijna veertig jaar is Lammegien in dienst geweest als klokkenluidster. Meer dan veertigduizend keer heeft ze aan het touw gehangen. Ze is maar 73 jaar oud geworden en wordt weer herenigd met Hendrik en de kinderen.

17 September 2005
Burgemeester Apotheker en Lammegiens dochters Jantje en Trijntje trekken aan een doek. Het is een warme nazomerse dag, de zweetdruppeltjes staan op hun voorhoofd. Groot feest is het, want de stad Steenwijk bestaat 750 jaar. Een luid applaus weerklinkt. Als het doek is weggetrokken, verschijnt Lammegien, gegoten in brons. Het beeld is gemaakt door de kunstenaar Gosse Dam. Voortaan staat de klokkenluidster op het plein voor de toren, terwijl al jaren geleden de techniek het luiden van de klokken heeft overgenomen. Met een norse uitdrukking op haar gezicht trekt Lammegien aan het touw. Iedereen weet dat ze niet nors was, maar getekend door het leven. De burgemeester spreekt mooie woorden en geeft de beide dochters een miniatuur replica van het beeld. Er zijn daar nog tien van gemaakt. Die Lammegienprijs wordt de komende jaren uitgereikt aan vrijwilligers, de stille werkers, die net als Lammegien op de achtergrond trouw hun werk doen. Een journalist stapt op Lammegiens dochters af. ‘Hoe zou u uw moeder omschrijven?’ vraagt hij hen. Jantje neemt het woord: ‘Ze zorgde stilzwijgend voor iedereen, behalve voor zichzelf. Wij zeiden wel eens tegen elkaar, als moeder niet in de hemel komt, komt niemand erin.’ Ze vertellen ook over haar werk als klokkenluidster; hoe trouw en toegewijd ze was: ‘En altijd had ze een hand in de zak om de sleutel van de toren niet te verliezen. Die was als goud voor haar.’ Het koor Steenwijks Verdriet zingt dan nog een lied over de Zwarte Engel, zoals Lammegien ook wel werd genoemd, omdat ze altijd een lange zwarte jurk droeg. De hoge heren, maar ook de honderden aanwezige Steenwijkers, luisteren met een brok in hun keel.

8 maart 2014
Weer klinkt een lied over de Zwarte Engel, maar nu vanuit de kerk bij de Steenwijker Toren. Het is niet verdrietig, maar juist vrolijk en trots. Buiten staat een donkerblonde vrouw te luisteren naar het lied. Binnen is een groep vrouwen van Theaterkoor Disisit aan het inzingen. De vrouw legt nog even haar hand op het beeld van Lammegien. Ze voelt de warmte in haar handpalm van de voorjaarszon die de hele dag op het beeld heeft geschenen. Marja van der Tas weet zich verwant met de klokkenluidster. Net als Lammegien is ze sterk en heeft ze macht, maar op een hele andere manier. Zij is de eerste vrouwelijke burgemeester van Steenwijkerland. Straks gaat ze de kerk binnen. Het is Internationale Vrouwendag en bijna vijftig jaar geleden dat Lammegien is overleden. De burgermoeder mag de honderden vrouwen en mannen in de kerk toespreken. Nog even luistert ze naar het koor in de kerk. Ze zingen, klappen in hun handen en dansen met hun voeten over de stenen vloer. Sterke vrouwen zijn het en ze zingen ook over sterke vrouwen. Lammegien is hun voorbeeld en niet alleen voor hen, maar voor alle Steenwijkerlandse vrouwen en mannen. ‘Sterke Zwarte Engel, jij luidde de klok. Het ging van bim, bam, bom.’

Dit verhaal heeft meegedaan aan de Volksverhalenwedstrijd van de provincie Overijssel. Opdracht was om je eigen woonplaats een volksverhaal te geven. Mijn verhaal gaat over Lammegien Boonstra, die klokkenluidster was in Steenwijk. Er was een juryprijs van 20.000 euro en een publieksprijs van 5.000 euro. Deze werden respectievelijk gewonnen door Martijn Gierveld en Gert-Jan Oplaat. Die laatste werd gewonnen door de schrijver, die de meeste publieksstemmen kreeg. De prijzen moeten worden bestemd voor een project. Het project dat ik had bedacht was een Lammegien Memorial Show opgevoerd door het theaterkoor Disisit uit Zuidveen. Mijn verhaal eindigde op de achtste plaats van de 91. Omdat de jury het niveau van de inzendingen hoog vond, heeft zij meerdere verhalen bij de gemeente aanbevolen door middel van een brief, die ik ook ontving. Ook worden nog een aantal verhalen, waaronder de mijne, gebundeld in een mooi geillustreerd boek.

Hieronder het beeld van Lammegien bij de St. Clemenskerk in Steenwijk, theaterkoor Disisit en een foto van Lammegien.

maandag 26 maart 2012

Dagdromen

Overgave, daar draait het volgens mij om. Ik bedoel meegaan met de stroom, het leven omarmen. Veel mensen kunnen dat niet, ze zaaien liever dood en verderf. Mijn broers kunnen het ook niet. Ze houden het bij mopperen. De jongste kijkt verveeld door zijn brilletje, die onder mij lacht als een boer met kiespijn. Elk jaar proberen we onder deze festiviteiten uit te komen, maar ma is onverbiddelijk. Als zij zegt dat we moeten komen, dan komen we, zo simpel is dat, zelfs nu we alle drie rond de veertig zijn.
Ze moest eens weten dat ik zulke filosofische gedachten heb, terwijl we in een bus door een stad rijden vol met koekhappers, zaklopers en vuurspuwers.

In mijn zij voel ik een elleboogstomp.
Mijn vrouw grijnst naar mij; ‘Zat je weer te dromen hombre?’
‘Ja, dagdromen van jou.’
‘Wat is dat nou weer, dagdromen?’
De chauffeur stopt en opent het portier het eerst voor haar. Terwijl ze uitstapt kijkt ze me vragend aan: ‘Wat?’
Ik ruik nog een flard van citrus die ze met haar lange haren verspreidt. Zelf stap ik ook uit en werp haar een kushandje toe. Ik hobbel daarna achter haar en een kwartet bodyguards aan naar een park met een vijver in de vorm van komma. Een blond meisje in een groen majorettepakje wordt bij een klein podium door een vrouw in een te strakke oranje jurk naar voren geduwd. Achter het tweetal dansen nog zo’n tien meisjes in diezelfde groene pakjes. Als er tegelijkertijd vier stokken op de grond vallen, ontsnapt er een bulderende lach uit mijn mond. Opnieuw voel ik een stomp in mijn zij. Het blonde meisje, dat haar handjes naar ons uitsteekt, krijgt nog een duw. Ik wil me voorover buigen om haar bloemen aan te pakken, maar mijn moeder is mij net voor. Ze kijkt me nog even aan en sist:
‘Denk aan het protocol’.
‘Natuurlijk ma, het protocol,’ mompel ik meer tegen mezelf dan tegen haar.
Als ik een paar stappen achteruit doe, beland ik midden in de meidengroep. Eentje duwt mij een stok in mijn handen. De eerste keer vang ik hem nog op, maar bij mijn tweede worp belandt hij op mijn hoofd. De meiden gieren het uit van het lachen. De bodyguards en mijn beide broers kijken allemaal fronsend. Ik loop snel door, want ik herinner me het protocol weer; ik zou iets van de duikvereniging aanpakken. Zeker een oude fiets die ze hier uit de vijver hebben opgevist. Het blijkt een klein boeket van waterbloemen, dat het jongste lid mij haastig aanreikt. Hij kijkt daarbij steevast naar de grond.

We stappen weer in de open bus en verlaten het park.
‘Zwaaien Lex,’ zegt Max tegen mij.
Ik zwaai naar de mensen gehuld in oranje T-shirts en de politieagenten in burger, die ik kan herkennen omdat ze niet terugzwaaien. We slaan af en komen op een weg met een groene middenberm. Ik herinner me deze weg nog van vroeger toen we in de gepantserde auto naar onze oom en tante in het bos op bezoek gingen. Gelukkig voel ik nu de wind om mijn oren en ruik ik zelfs de bloesembomen die langs de kant staan. We moeten als Oranjes contact met het volk maken. Dat doe ik graag, hoewel mijn moeder vond dat ik te ver ging toen ik met de hockeydames zat te hossen, die net een Olympische medaille hadden gewonnen.
Ik heb haar vandaag beloofd me een beetje in te houden.
‘Dat moet je zeker doen,’ had ze gezegd, terwijl ze naar me geknikt had.
Echt begrijpen doet ze mijn liefde voor sport niet. Het doet me ook pijn dat er journalisten zijn die betwijfelen of ik de Elfstedentocht wel echt helemaal heb gereden. Terecht natuurlijk. Ik had het vast wel kunnen halen, maar ma vond het goodwill kweken belangrijker dan het neerzetten van de sportieve prestatie. Het blijft ons geheim, zelfs Max weet er niets van.

De bus kruipt verder over de Loolaan. Nog een klein stuk en dan steken we de kruising over en komen we op de laan die naar het Pales leidt. Mijn broer Friso zucht en kijkt op zijn horloge. Over vier uur vertrekt zijn vliegtuig naar Londen en als we netjes op schema blijven, kan hij die nog halen.
Wanneer we de kruising willen oversteken roept Max: ‘Merde!’
Ze vloekt alleen nog in het Spaans als ze haar hoogtepunt bereikt of schrikt. Moeder heeft het haar verboden nog haar moedertaal te spreken, Max moet zo snel mogelijk vloeiend Nederlands leren. Ik stoor me niet aan haar accent, ik vind het wel charmant. Ze kijkt me met grote ogen aan en slaat haar hand voor haar mond. Mijn moeder doet hetzelfde, dus misschien klopt die uitspraak wel dat zonen een vrouw uitzoeken die op hun moeder lijkt. Pas als mijn beide broers beginnen te schreeuwen, draai ik mijn hoofd naar links en zie een pilaar, die er uitziet als een fallussymbool. Wat er dan gebeurt is als een vreselijke nachtmerrie. Pas veel later zal ik aan Max uitleggen wat het woord ‘dagdromen’ betekent, maar ook dat dromen vaak bedrog zijn.

Dit verschaal verscheen in het Vlaams-Nederlandse literair tijdschrift Schoon schip in maart 2012. Een van de redacteuren: Magrethe Venema schreef een schrijfwedstrijd uit voor haar rubriek Wassily's frisbee met het thema dromen. De online versie staat op http://schoonschip.skynetblogs.be/