zondag 21 oktober 2007

Steen

Om de drie, vier treden pauzeerde de man even en liet hij de koffer op de houten trap zakken. Hij hijgde en het hemd plakte vast aan zijn rug. Liesbeth stond bovenaan de trap en ze keek hoe haar vader naar beneden afdaalde. Zijn misselijk makende zweetlucht, vermengd met de geur van aftershave en zware shag bleef op de overloop hangen. Ze vroeg zich af of er ook een grote steen in de koffer zat, net zoals ze die in haar maag voelde.
“Liesbeth!”, riep haar moeder. Ze legde de klemtoon nadrukkelijk op de t. De slot-h klonk als een verwijt.
“We moeten gaan.”
Moeders haastige hakken tikten op de trap. Met langzame passen en gebogen hoofd volgde het meisje haar.

“Dit is voor onderweg,” riep de buurvrouw. Liesbeth’s moeder zuchtte eerst en draaide daarna het raampje omlaag. Met een glimlach, die plotseling op haar gezicht verscheen, pakte ze de reep Verkade chocolade aan.
“Dank u, zal Liesbeth lekker vinden. Toch kindje?”, fleemde ze tegen haar dochter op de achterbank.
“Goede reis naar Engeland,” riep de buurvrouw nog, terwijl de moeder het raampje alweer half had dichtgedraaid.
“Engeland?”, vroeg Liesbeth.
“Ja, je moeder heeft gezegd dat jij op reis gaat naar Engeland, om daar te werken als au pair,” antwoordde haar vader.
De moeder zuchtte opnieuw. Voordat ze de straat uitreden keek het meisje nog een keer achterom. Ze zag nog net dat Frank op zijn fiets de straat in kwam rijden. Ze herkende hem aan zijn blonde, bijna witte haar.
“Hoe durft hij”, siste haar vader, die hem in de achteruitkijkspiegel had zien aankomen. Hij trapte hard op het gaspedaal en reed met gierende banden de straat uit. De rest van de rit zwegen ze alle drie.

De bloeiende appelbomen in de gaarde aan de rand van het dorp. De populieren al volop in blad. De klinkerweg met in de berm de wit geschuurde melkbussen. Liesbeth keek er naar alsof ze haar vertrouwde omgeving voor het eerst zag. Ze prentte de beelden in haar hoofd, het zou lang duren voor ze hier kon terugkeren. De reis duurde ongeveer twee uur. Twee keer moest vader stoppen. Liesbeth spuugde gal op, maar de steen bleef zitten.

Bruine bonen met spek. Dit was het eerste maal wat Liesbeth in het klooster kreeg. Ze zat aan een lange tafel met nog tien meisjes. Iedereen zweeg. Liesbeth zette haar beide handen aan weerszijden van het bord en met grote ogen keek ze naar de bruine drab voor haar. Even richtte ze haar hoofd op. Door de hoge vensters van de eetzaal zag ze tussen de grote groene sparren een zonnestraal. Een zwart gewaad ging voor het raam staan. De vrouw sloeg haar armen over elkaar. Kokhalzend nam Liesbeth een hap van haar bord.

Tien, twintig seconden, langer hoorde Liesbeth het gehuil niet. Het weerkaatste daarna nog even door de lange stenen gang. Ze wilde zich oprichten, maar een dwingende hand, die uit een lange zwarte mouw stak, duwde haar terug. Haar hoofd viel op het kussen, dat klam aanvoelde.
“Stil, ge moet rusten nu.”
De hand legde een vochtig washandje op haar koortsige voorhoofd.

De appelbomen waren kaal. De toppen van de populieren zwiepten heen er weer. Geen melkbussen. De boeren lieten hun koeien in deze tijd van het jaar droogstaan.
“We praten er maar niet meer over,” zei haar moeder.
“En als iemand mij vraagt, dan …”
“Dan zeg je maar dat je tijd in Engeland geweldig was,” vulde haar vader aan.
Hij schraapte zijn keel luidruchtig. Liesbeth keek door het zijraam. Haar vertrouwde omgeving zag ze terug, maar het kon haar niet geruststellen. Ze voelde nog steeds de steen in haar maag.

Met een schok kwam de auto tot stilstand. Liesbeth opende het portier en probeerde meteen het huis in te sluipen. Ze botste met een dreun tegen een natte regenjas op.
“Hoe was je tijd in Engeland?”
“Goed, dank u, ik...”
“Ze is moe, lange reis,” kwam haar moeder tussenbeide.
De buurvrouw bleef nog even op de oprit staan. Haar armen met daarin een bos herfstasters zakten naar beneden.

De appelbomen waren verdwenen. De kweker had ze vervangen door lage struiken, waarin op reikhoogte rode appels hingen. Geen melkbussen, maar wel melktanks langs de kant van de weg. Alleen het kabbelende zilver van de populieren was van alle tijden. Liesbeth richtte haar ogen weer op de weg. Met het zweet in haar handen klampte ze zich vast aan het stuur. Op de stoel naast haar lag de brief met de foto en de uitnodiging. Even wierp ze een blik in de achteruitkijkspiegel. Ze zag de eerste grijze haren door het zwart heen schemeren. Met een ongeduldig gebaar streek ze een haarlok achter haar oor. De reis over de nieuwe snelweg zou hooguit anderhalf uur gaan duren en dat terwijl ze maar 90 kilometer per uur reed. Nog langzamer rijden zou gevaarlijk zijn besefte ze.

Het klooster stond er nog. Liesbeth wierp een blik op het witte gebouw. Ze slikte en probeerde zo het verdriet, dat vanuit haar hart in haar keel was geklommen, kwijt te raken. Stoppen hoefde nu niet. Hij was vlak in de buurt gebleven. Tien minuten later parkeerde ze haar auto voor een oud pand in een stoffige stad. Bij de voordeur zag ze vijf bellen en daarnaast vijf namen. Net toen ze haar hand wilde opheffen om op de onderste bel te drukken, ging de deur met een zwaai open. Geschrokken zette Liesbeth een stap achteruit. Ze opende haar mond, maar er kwam geen geluid uit. De jonge man voor haar had blond, bijna wit haar.
“Hebt ge een goede reis gehad?”, vroeg hij.
Liesbeth kon nog niets zeggen. Ze bestudeerde zijn ogen aandachtig. Die stonden verdrietig, heel verdrietig zelfs. Maar niet verbitterd en ze zag geen haat. God zij dank, hij haatte haar niet. Een voorzichtige glimlach verscheen op Liesbeth’s gezicht.
“Ja, een goede reis,” antwoordde ze. De steen in haar maag voelde ze voor het eerst sinds jaren niet meer.

Dit verhaal stuurde ik naar de wedstrijd van de Nieuwegeinse Literatuur Prijs (NLP). Van de 77 ingezonden verhalen werden er 9 genomineerd, waaronder mijn verhaal. Op 13 november werd de winnaar bekend gemaakt tijdens een literaire avond. Dat was L.A. Elsenaar. Hij kreeg een kunstwerk. Zelf heb ik daar ook een gedeelte van mijn verhaal voorgelezen. Zie ook: www.opspraak.net en foto hieronder van de beide winnaars (proza en poezie) met Vincent Bijlo, die een voordracht hield.



Het verhaal stuurde ik ook naar www.duizendwoorden.nl. In een iets aangepaste versie heb ik het op vrijdag 16 november voorgelezen in het radioprogramma De Avonden van de VPRO op radio 6. Twee schrijvers, Jan van Mersbergen en Peter Buwalda gaven in een workshop feedback op het verhaal. Op de site staat een video, waarin ik het verhaal voorlees.





Zie ook: www.duizendwoorden.nl

In augustus 2008 is het verhaal ook nog verschenen in een Bulkboek. Dit is een goedkope uitgave in de vorm van een krant met daarin o.a. 41 verhalen uit Duizend Woorden, waaronder de mijne. Daarbij is de tekst opgenomen, zoals tijdens de uitzending uitgesproken, namelijk:
'In duizend woorden vertelt Hilda Knol heel veel: van een jonge vrouw en een jongen, van ouders die zich schamen, van een groot verdriet en een kind dat zonder moeder opgroeit. Om de tijd te laten verstrijken laat Knol appelbomen bloeien en kaal worden en omhakken om vervangen te worden door struiken, ze laat de buurvrouw op de stoep staan met herfstasters en chocola en soms een moeilijke vraag; ze laat auto's heen en weer rijden; drie beladen ritten. Het is mooi hoe personages door kleine handelingen of eigenschappen veel gaan zeggen: twee keer een buurvrouw op de stoep is sociale controle, twee keer blond, bijna wit haar is in dit verhaal geen toeval.'
Zie ook: bulkboek





Geen opmerkingen: