zondag 16 november 2008

Stenen

Een steen rol ik heen en weer tussen mijn handpalmen, net zolang totdat hij mijn lichaamswarmte heeft aangenomen. Hij is gespikkeld en heeft de vorm van een duivenei. Ik heb hem in een knikkerzak in een schoenendoos bewaard, samen met steentjes uit Noorwegen, Malta en Turkije. De doos staat ver weggeschoven onder een logeerbed op zolder. Met zwarte inkt staat er iets op de steen geschreven, wat de tijd bijna heeft weggevaagd. Het geeft niet, de tekst staat ook in mijn geheugen gegrift. De woorden op de andere kant zijn nog wel leesbaar. In een kriebelige handschrift staat er: Mallorca, 8-8-’83. Bijna 25 jaar zijn verstreken sinds Ella en ik onze vakantie op het Spaanse eiland doorbrachten. De krakende zoldertrap daal ik voorzichtig achterstevoren af. Mijn oude lijf protesteert en mijn hart gaat tekeer, maar ik klem de steen in stevig in mijn vuist. Alsof ik zo een voorbijgegane liefde tot leven kan wekken. En alsof ik er kracht uit kan halen om de afspraak die Ella en ik op het eiland hebben gemaakt na te kunnen komen.

Midden in de nacht landt mijn vliegtuig op Mallorca. Ik zie de duizenden lichten van het vliegveld en de hoofdstad Palma. Het is goed zo, ik wil nog niet zien hoe het eiland na al die jaren veranderd is. Nadat ik mijn koffer van de lopende band heb gepakt, loop ik naar een café. Met kleine slokjes drink ik mijn café cortado, leun achterover en haal diep adem. De koffie smaakt in ieder geval nog precies zoals 25 jaar geleden.
Het is bijna licht als ik een taxi aanhoud.
‘Cala Figuera por favor.’
‘Vale,’ antwoordt de spichtige chauffeur en opent het portier van de Seat Ibiza.
Ik kijk nog even in de achteruitkijkspiegel en sluit daarna mijn ogen. Veel vrouwen met zwart haar heb ik op het vliegveld gezien, maar in geen enkele Ella herkend.

In de kamer van het hostel hangen nog dezelfde blauwgroene gordijnen als in 1983. Het uitzicht is nieuw. Het pittoreske haventje ligt nu verborgen achter een grijs betonnen hotel van vier verdiepingen hoog. Ik sluit de gordijnen en ga op het krakende bed liggen om wat slaap in te halen van de doorwaakte nacht. Aan het eind van de middag bestel ik in het restaurant van het hostel een bord paella. Op de bar ligt een Britse krant van een paar dagen geleden. Ik lees een kop op de voorpagina; Mondragó most beautiful beach of Europe. Even houd ik mijn adem in.
‘Daar is het,’ zeg ik hardop, en plant mijn wijsvinger op de foto. Haast heb ik niet. Vanavond laat hoef ik pas op het paradijselijke strandje te zijn. Even kom ik in de verleiding om de eigenaresse van het hostel te vragen of Ella hier ook heeft ingecheckt. Onzinnig, denk ik meteen, zij zou nu vast kiezen voor het hotel aan de overkant van de straat.

‘Ik heb wat voor je,’ zei Ella tegen mij. Ze raakte met haar vuist, mijn buik aan, als een bokser die een plaagstootje uitdeelde. Als vanzelf vormden mijn handen een kommetje, waarin de steen landde.
‘Wie het eerst in het water is,’ riep ze, terwijl ze wegrende in de richting van de zee. Ik holde achter haar aan, de steen nog in mijn hand. Samen doken we het water in en zwijgend zwommen we in de richting van de ondergaande zon. Ik had moeite om haar bij te houden. Op de terugweg, zei Ella, toen zij al wél, maar ik nog niet kon staan: ‘Kom maar kleintje.’ Ze tilde mij op en nam me in haar armen. ‘Wil je oud met me worden?’
Als antwoord kuste ik het zout van haar lippen.
‘Hoe oud eigenlijk?’ vroeg ik haar later, toen we samen op een terras zaten. Ella nam voorzichtig een slokje van mijn sangria, waarbij haar lippen samentrokken tot een smalle streep. Ze schoof het glas terug in mijn richting, maar antwoordde niet en bladerde in ons taalgidsje.
'Tiene bolígrafo?’ vroeg ze aan de ober. ‘Gracias.’
De steen, die ik op de tafel had gelegd, wreef Ella droog in haar handen en ze blies er een paar keer op. Ik keek aandachtig hoe ze daarbij haar volle lippen tuitte. Het bezorgde mij een siddering in mijn onderbuik. Even later schreef Ella er een datum op. Het puntje van haar tong stak uit haar mond. Ze gaf de steen terug aan mij.
‘Niet ouder?’ vroeg ik.
‘Jawel, maar we gaan dan eerst kijken of onze dromen zijn uitgekomen.’
Ik rekende uit dat we op 8-8-2008 net met pensioen waren.
‘Hier?’
‘Natuurlijk!’
‘En welke dromen?’ vroeg ik door.
Ze pakte mijn hand. Een paar jongens floten ons na, terwijl ze me meetrok de zee in. Op het witte strand, waar we die nacht sliepen en elkaar beminden totdat het weer licht werd, vonden we nóg een steen, net zo gespikkeld en ook zo groot als een duivenei. Ella stopte het in haar rugzak.

Een jongen stapelt rood-wit gestreepte strandstoelen op. De ober geeft mij wisselgeld. Tot middernacht heb ik op het terras gewacht, maar Ella is niet gekomen. Net als ik weg wil gaan, rent een jonge vrouw op blote voeten door het mulle witte zand mij tegemoet. Haar schoenen houdt ze vast in haar hand. Het is Ella. Onmiskenbaar. Ik herken haar meteen aan de helderblauwe ogen, het dikke zwarte haar en de kuiltjes in haar wangen. Ik moet mezelf vasthouden aan een palmboom, want ik ben bang dat ik flauw zal vallen.
‘Bent u Maria?,’ vraagt de jonge vrouw hijgend.
‘U hebt…,’ zegt ze, terwijl ze naar adem hapt, ‘die afspraak met mijn moeder?’
Ik knik alleen maar.
‘Ik vond haar dagboek. Ze boekte nog de reis, maar… Het spijt me.’

‘Mijn dromen zijn net zo talrijk als de zandkorrels bij Mondragó,’ zei Ella tegen mij.
We zaten op de grond in de overvolle vertrekhal voor de boot naar Barcelona, de koffer gebruikte ik als ruggesteun. Ella had haar hoofd in mijn schoot gelegd. Haar ogen, waarin ik de zee weerspiegeld zag, keken me aan en ze ratelde: ‘De hoofdprijs in de loterij, feesten, een camper, een tweede huis in Spanje, een visrestaurant in de duinen…’
‘Ik weet niet of ik voor zoveel geluk geboren ben,’ zei ik zacht, ‘ik heb maar één droom: dat wij samen blijven!’
Ella sloot haar ogen, zweeg een poos en vervolgde toen: ‘Oké, alleen wij… en een kind, een meisje.’

Een jaar na de vakantie vond ik een briefje op mijn kussen. Honderden malen las ik de zin die Ella daar had neergeschreven: ‘Ik wil een tijd alleen zijn’. Een week wachtte ik, een maand, een heel jaar. Pas daarna sprong ik niet meer meteen op van mijn stoel wanneer de postbode met de brievenbus klepperde. Haar familie wilde niet zeggen waar ze was, alleen dat ze een poos geen contact wilde. Mijn zoektochten in haar vriendenkring en in alle kroegen waar ze kwam, leverden ook niets op. Het wanhopig keer op keer in mijn hoofd afspelen van onze nachtelijke gesprekken evenmin. Over hoe Ella ‘ons kind’ wilde opvoeden en alle beren die ik op de weg zag. Wel of geen donor, hoe het aan onze ouders en in ons conservatieve dorp vertellen? En of we het kind wel konden beschermen tegen pesterijen? Het kopen van een visrestaurant in de duinen leek me uiteindelijk realistischer dan het krijgen en opvoeden van een dochter.
De steen die me herinnerde aan onze laatste vakantie stopte ik ver weg in een knikkerzak op zolder. Hij ketste tegen de steentjes uit andere vakantielanden aan, waar we samen geweest waren.
Van een vriend hoorde ik een paar jaar later op straat dat hij Ella in de grote stad had gezien.
‘Samen met een man. In de kinderwagen zag ik een schattig klein….’
Het vervolg hoorde ik niet meer, ik had me omgedraaid en was lukraak in een bus gesprongen. Het deerde me niet dat die naar een voor mij onbekende buitenwijk reed. Ik voelde dat mijn kin op mijn borst zakte en tranen over mijn wangen liepen.

Op de steen van Ella’s graf zie ik een wit kruis met in grijze letters gebeiteld 8-2-2008. Ik kniel en leg de steen, die vochtig is van het zweet uit mijn handpalmen, op het graf.
‘Mijn droom kwam niet uit,’ fluister ik.
Ella’s dochter, die naast me staat, heft haar arm, alsof ze die om mijn schouders wil slaan, maar laat hem toch naast haar lijf bungelen.
‘Mijn moeders droom ook niet,’ zegt ze schor.
‘Dat ben jij toch?’ antwoord ik, waarna ik mijn keel moet schrapen.
‘Jawel, maar haar geluk was niet compleet.’
Ze buigt zich voorover en legt ook een steen op haar moeders graf. Hij is gespikkeld en zo groot als een duivenei.

Dit verhaal stuurde ik naar een boekensite. Een van de initiatiefnemers hiervan runt een uitgeverij. Op de site hiervan staat ook een verhaal van mij, nl: Een seconde. Dat verhaal gaat als volgt:

Een seconde

Het feest liep op z'n eind. Twee paarse slingers waren van het plafond gevallen. De grond was bezaaid met platgetrapte plastic bekertjes. Een stuk of twintig vrouwen bevonden zich nog in de feestzaal. Meer dan de helft daarvan zat uitgeblust aan de zijkant van de zaal op de lange rij stoelen. Ik voegde me bij hen en zakte onderuit op mijn stoel. De DJ ging met onverminderd enthousiasme door met het draaien van discomuziek uit de jaren zeventig.

Toen stond zij plotseling voor mij. Ze bukte zich voorover en ik zag hoe haar borsten onder het zwarte truitje meebewogen. Ze droeg daaronder een zwarte, zijden broek. De zilverkleurige ketting om haar hals bungelde heen en weer. Een hand legde ze op haar knie, de andere strekte ze naar mij uit.
'Dans je met me?'
Ze lachte naar mij, daagde mij uit en prikkelde mij. Ik zou willen dat er op dat moment een cameraploeg de zaal binnenkwam en alles vastlegde. Nog ontelbare keren zou ik terugdenken aan dat moment. Als een film speelde het zich in slow motion in mijn hoofd af, keer op keer. Ze vroeg mij, uitgerekend mij! De allermooiste vrouw van dit vrouwenweekend vroeg mij ten dans! Als een raket schoot ik overeind. En we dansten. Ze bewoog zich soepel over de dansvloer, dan weer dichtbij mij, dan weer wat verder van mij vandaan. Haar heupen wiegden heen en weer en af en toe tuitte ze haar mond. Sommige regels zong ze mee. Op de achterwand van de zaal hingen
grote spiegels en ik keek erin. Het was echt waar, het spiegelbeeld bevestigde dat ik met haar danste. Ik rechtte mijn schouders en controleerde of mijn spijkerbroek en overhemd nog goed zaten. De DJ zette een nieuw nummer op.
'Hoe heet deze plaat toch?'
Ik antwoordde dat het van de Mama's and the Papa's was. Even later boog ze zich opnieuw naar mij toe en riep in mijn oor:
'En deze plaat dan, van wie is die?'
'Venus van Shocking Blue'
'Dat jij al die oude platen kent, hoe oud ben je helemaal?'
'Negenentwintig, maar bijna dertig en jij?'
'Achtenveertig'
'Je ziet er nog heel goed uit'
Ze lachte tegen mij en ik voelde me een scholiere, die op een schoolkamp met de mooie lerares Engels praatte.

We pauzeerden even en ik haalde wat te drinken. Een rode wijn voor haar en voor mezelf een biertje. We gingen op de klapstoeltjes aan de zijkant zitten. De stoelen waren smal, met mijn dijbeen raakte ik haar been. Het was al bijna twee uur 's nachts. Naast ons dansten vijf vrouwen jolig in een kring hand in hand. De DJ draaide daarna een blokje met Nederlandstalige muziek. Het was geen dansmuziek en ik werd bang dat mijn kans verkeken was op nog een dans met haar. Ik zag haar gapen en op haar stoel schuiven. Nog weer een Nederlandstalige plaat: De minutenwals van Jasparine de Jong. Ik luisterde naar de tekst: Nog een handje vol seconden, amper nog een half minuutje. Klaar is dan Chopin's minutenwals. De plaat duurde een eeuwigheid en ik wist geen gespreksonderwerpen meer om haar nog even aan mij te binden.

De DJ gaf me net op tijd weer hoop, want ze zette een schuifelplaat op. Ik keek even opzij. De mooie vrouw zat nog steeds naast me. Overmoedig pakte ik haar hand en ik trok haar de dansvloer op. Ik bleef haar onafgebroken aankijken. Ze beantwoordde mijn blik en lachte naar mij. Het licht van de discolampen weerspiegelden in haar witte tanden. Ik zag ook dat ze prachtige blauwe ogen had. Opeens pakte ze mijn andere hand en ze streelde die even met haar vingertoppen. Ze trok me verder naar zich toe en we schuifelden samen over de dansvloer. Over haar schouder keek ik weer in de spiegels. Ik kon het bijna niet geloven dat ik haar in mijn armen hield.
'Je gaat te snel'
Ik sloot mijn ogen en deed mijn best kleinere passen te nemen. Met haar zachte lijf tegen het mijne stonden we bijna stil. Ik voelde haar borsten tegen mijn lijf. Mijn wang legde ik tegen haar zachte wang. Ik rook haar geur, die was orientaals en licht kruidig. Ik voelde het zweet op mijn rug prikken. Ik hoopte maar dat ze het niet rook. Mijn hand haalde ik even door haar halflange blonde haar. Mijn pink bleef daarbij haken aan haar oorbel. Ik voelde hoe ze haar handen op mijn billen legde.

'De laatste plaat'
Onverbiddelijk kondigde de DJ het einde van het feest aan: Lopen op het water van Marco Borsato en Sita. Dit was geen schuifelplaat. Ze maakte zich los van mij, maar bleef me wel aankijken en ze lachte weer naar mij.
'Wil je deze laatste plaat nog met me dansen of ben je het nu beu?' vroeg ze.
'Als ik het zat ben, dan zeg ik het wel,' antwoordde ik achteloos.
Weer lachte ze naar mij. Ik voelde dat ik bloosde en wreef in mijn nek, waar vast rode vlekken zichtbaar waren.

Achteraf weet ik niet waar ik de moed vandaan haalde, maar ik zoende haar bij de slotakkoorden van het laatste lied even op haar mond. Hoe lang zal dat geduurd hebben? Een, hooguit twee seconden? Het was waar wat Marco en Sita zongen: Beter een seconde samen, dan een eeuwigheid alleen.

Dansen op de sterren.
Vier seizoenen in een nacht.
Dit is een seconde.
Los zijn van de zwaartekracht.
Lopen op het water.
Zonlicht zien voor dag en dauw.
Vliegen zonder vleugels.
Allemaal door jou.


Ze kneep nog even in mijn hand en verdween daarna door de klapdeuren. Ik voelde een koude tochtstroom. Een paar vrouwen begonnen met het opstapelen van de stoelen. De lampen gingen aan, maar het felle licht kon mijn avond niet doen verbleken. Ik had niet eens haar naam gevraagd. Ik had geen telefoonnummer en geen adres gekregen, maar daar bekommerde ik me niet om. Voor een herinnering had ik aan een seconde genoeg.