donderdag 1 november 2012

Caballero

In het nachtkastje vond ik een half gevuld pakje Caballero sigaretten. Het lag zorgvuldig verborgen onder een stapel katoenen zakdoeken, een paar rollen pepermunt en een puzzelboekje. De spullen stopte ik in een plastic tas. Ik keek nog even onder het bed en verliet de sober ingerichte verpleegkamer. Hier had mijn vader zijn laatste twee maanden doorgebracht. In een kamer aan het eind van de gang lag hij opgebaard in afwachting van wat nog komen zou. Ik liet het pakje sigaretten aan mijn oudere zus zien, die met me meegekomen was. We keken elkaar aan.
‘Tja,’ zei ze zuchtend, ’nog een wonder dat hij hier niet aan dood is gegaan.’
Op de drempel van de kamer die aan die van mijn vader grensde, zat een man in zijn rolstoel naar ons te kijken. Hij knikte ons toe.
‘Dat doen er wel meer,’ zei hij.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg ik hem.
‘Stiekem een sigaretje roken, als de zuster niet kijkt.’ Hij lachte er een beetje schalks bij. De man was broodmager en droeg een pet, die half over zijn rechteroor was gezakt.

Ik wist niet of ik moest lachen of huilen om de vondst. Het herinnerde me aan een vrijdagmiddag toen ik een jaar of dertien was. Achter ons huis rookte ik een sigaret, ook een Caballero. Die had ik in een bureaula van mijn vader gevonden. Van mijn ouders mocht ik absoluut niet roken. Ze hadden ons kinderen een brommer beloofd als we dat gebod niet overtraden voor onze zestiende verjaardag. Mijn brave zus reed al rond op een Puch. Mijn ouders zeiden telkens dat ik een voorbeeld aan haar moest nemen. Die middag hoorde ik de tuindeur plotseling open gaan. Mijn vader was vroeger thuis gekomen van zijn werk dan normaal. Hij zag me in de tuin zitten en betrapte me op heterdaad. Zijn oogpupillen waren groot en zwart. Hij greep de sigaret uit mijn mond, smeet hem op de grond en stampte hem kapot op de grijze tuintegels.
‘Ik blijf wel fietsen,’ zei ik cynisch zoals alleen een puber dat kan. ‘Wil je soms ook longkanker krijgen?’ bulderde mijn vader.
Ik haalde mijn schouders op, het drong toen nog niet tot mij door dat hij mij duidelijk wilde maken dat hij die gehate ziekte had opgelopen. Ik wist alleen dat hij kort daarvoor op doktersadvies was gestopt met roken. Ik maakte hem nog woester door te zeggen: ‘Waarom rookte je zelf dan?’

We praatten niet meer over de ruzie. Ondertussen rookte ik gewoon door, maar alleen achter het fietsenhok van school. Mijn moeder vertelde me een paar weken later dat mijn vader longkanker had gekregen. Vanwege het roken. Dat maakte wel veel indruk op mij en ik stopte er meteen mee.
Vijf jaar laten leefde mijn vader nog steeds. Hij had toen al een ziekenhuisopname en tientallen chemokuren en bestralingen achter de rug. Volgens mijn moeder behoorde hij tot de kleine tien procent mensen, die dan nog niet was overleden.
‘De dokter zegt dat het een godswonder is,’ fluisterde ze tegen mij. Ik was blij dat hij het had overleefd, maar af en toe stak ik toch weer een sigaret op. Niemand kon me meer controleren, want ik was toen het huis al uit. Tijdens mijn bezoeken aan mijn ouderlijk huis vertelde mijn vader telkens in geuren en kleuren dat hij de ziekte K had overleefd. Sinds die tijd beweerde hij dat hij geen enkele sigaret meer had opgestoken. Ik geloofde hem toen. Bij elk afscheid keek hij mij dreigend aan en vroeg: ‘Jij rookt toch ook niet hè?’
‘Nee pa,’ zei ik dan gelaten.
In de loop der jaren probeerde ik meerdere keren tevergeefs om met roken te stoppen. De laatste stoppoging dateerde van afgelopen nieuwjaarsdag. Dit keer zou het me wel lukken.

‘Ik ga nog even bij pa kijken,’ zei mijn zus.
Ik wuifde met mijn hand ten teken dat ik even een luchtje ging scheppen. Op een klein terras met uitzicht op twee geiten en drie kippen ging ik op een bankje zitten. De buurman van mijn vader kwam achter mij aangerold.
‘Gecondoleerd,’ zei hij.
Ik knikte hem vriendelijk toe.
‘Nu hij toch dood is,’ vervolgde het oude mannetje, ‘zou ik dan misschien zijn sigaretten…?’ Hij lachte er op dezelfde schalkse manier bij als zonet in de deuropening. Zijn pet zette hij wat rechter op zijn kale hoofd.
‘Hier,’ zei ik en gooide hem het pakje op zijn schoot. Dankbaar pakte hij het op en hield het voor mijn neus. Zijn hand trilde.
‘Blieft u er zelf ook een?’ Onwillekeurig pakte ik een sigaret en stak hem aan met de aansteker die hij mij gaf. We rookten een tijdje zwijgend. Bij elke wolkje rook dat ik produceerde voelde ik het schuldgevoel in mijn maag rondcirkelen.
‘Wat had ie nou precies?’
‘Een gebroken heup, verstopte aders, een zwak hart. Van alles eigenlijk.’
Het oude mannetje blies een grote wolk uit: ‘Ouderdom, dus.’
‘Ja ouderdom, dus niet door de sigaretten,’ en nu lachte ik schalks. Het oude mannetje grijnsde met me mee: ‘Dood gaan we toch allemaal.’
De sigaret smaakte me al wat beter.
‘Wordt ie begraven?’
‘Gecremeerd,’ antwoordde ik. ‘Over twee dagen al.’
‘Dat zal hij mooi vinden,’ zei het mannetje.
Een nerveus lachje kwam uit mijn keel die uitmondde in een hoestbui, juist op het moment dat mijn zus kwam aanlopen.
‘Je lijkt precies op pa,’ zei ze zuchtend, terwijl ze zich omdraaide.
‘Je lijkt precies op pa,’ jouwde ik haar zachtjes na. Hoewel ik nu thuis een auto en een motor in de schuur had staan, kon ik nog exact het gevoel van jaloezie oproepen als ik terugdacht aan haar Puch. Ik liep achter haar aan. De sigaret trapte ik uit op de terrastegels.

Dit verhaal won de tweede Schrijversprijs op de site van Ik vertel van het tweede kwartaal van 2012. De prijs wordt bepaald door een jury bestaande uit schrijvers, die zelf ook verhalen publiceren op de site. Zie ook: www.ikvertel.nl