maandag 26 maart 2012

Dagdromen

Overgave, daar draait het volgens mij om. Ik bedoel meegaan met de stroom, het leven omarmen. Veel mensen kunnen dat niet, ze zaaien liever dood en verderf. Mijn broers kunnen het ook niet. Ze houden het bij mopperen. De jongste kijkt verveeld door zijn brilletje, die onder mij lacht als een boer met kiespijn. Elk jaar proberen we onder deze festiviteiten uit te komen, maar ma is onverbiddelijk. Als zij zegt dat we moeten komen, dan komen we, zo simpel is dat, zelfs nu we alle drie rond de veertig zijn.
Ze moest eens weten dat ik zulke filosofische gedachten heb, terwijl we in een bus door een stad rijden vol met koekhappers, zaklopers en vuurspuwers.

In mijn zij voel ik een elleboogstomp.
Mijn vrouw grijnst naar mij; ‘Zat je weer te dromen hombre?’
‘Ja, dagdromen van jou.’
‘Wat is dat nou weer, dagdromen?’
De chauffeur stopt en opent het portier het eerst voor haar. Terwijl ze uitstapt kijkt ze me vragend aan: ‘Wat?’
Ik ruik nog een flard van citrus die ze met haar lange haren verspreidt. Zelf stap ik ook uit en werp haar een kushandje toe. Ik hobbel daarna achter haar en een kwartet bodyguards aan naar een park met een vijver in de vorm van komma. Een blond meisje in een groen majorettepakje wordt bij een klein podium door een vrouw in een te strakke oranje jurk naar voren geduwd. Achter het tweetal dansen nog zo’n tien meisjes in diezelfde groene pakjes. Als er tegelijkertijd vier stokken op de grond vallen, ontsnapt er een bulderende lach uit mijn mond. Opnieuw voel ik een stomp in mijn zij. Het blonde meisje, dat haar handjes naar ons uitsteekt, krijgt nog een duw. Ik wil me voorover buigen om haar bloemen aan te pakken, maar mijn moeder is mij net voor. Ze kijkt me nog even aan en sist:
‘Denk aan het protocol’.
‘Natuurlijk ma, het protocol,’ mompel ik meer tegen mezelf dan tegen haar.
Als ik een paar stappen achteruit doe, beland ik midden in de meidengroep. Eentje duwt mij een stok in mijn handen. De eerste keer vang ik hem nog op, maar bij mijn tweede worp belandt hij op mijn hoofd. De meiden gieren het uit van het lachen. De bodyguards en mijn beide broers kijken allemaal fronsend. Ik loop snel door, want ik herinner me het protocol weer; ik zou iets van de duikvereniging aanpakken. Zeker een oude fiets die ze hier uit de vijver hebben opgevist. Het blijkt een klein boeket van waterbloemen, dat het jongste lid mij haastig aanreikt. Hij kijkt daarbij steevast naar de grond.

We stappen weer in de open bus en verlaten het park.
‘Zwaaien Lex,’ zegt Max tegen mij.
Ik zwaai naar de mensen gehuld in oranje T-shirts en de politieagenten in burger, die ik kan herkennen omdat ze niet terugzwaaien. We slaan af en komen op een weg met een groene middenberm. Ik herinner me deze weg nog van vroeger toen we in de gepantserde auto naar onze oom en tante in het bos op bezoek gingen. Gelukkig voel ik nu de wind om mijn oren en ruik ik zelfs de bloesembomen die langs de kant staan. We moeten als Oranjes contact met het volk maken. Dat doe ik graag, hoewel mijn moeder vond dat ik te ver ging toen ik met de hockeydames zat te hossen, die net een Olympische medaille hadden gewonnen.
Ik heb haar vandaag beloofd me een beetje in te houden.
‘Dat moet je zeker doen,’ had ze gezegd, terwijl ze naar me geknikt had.
Echt begrijpen doet ze mijn liefde voor sport niet. Het doet me ook pijn dat er journalisten zijn die betwijfelen of ik de Elfstedentocht wel echt helemaal heb gereden. Terecht natuurlijk. Ik had het vast wel kunnen halen, maar ma vond het goodwill kweken belangrijker dan het neerzetten van de sportieve prestatie. Het blijft ons geheim, zelfs Max weet er niets van.

De bus kruipt verder over de Loolaan. Nog een klein stuk en dan steken we de kruising over en komen we op de laan die naar het Pales leidt. Mijn broer Friso zucht en kijkt op zijn horloge. Over vier uur vertrekt zijn vliegtuig naar Londen en als we netjes op schema blijven, kan hij die nog halen.
Wanneer we de kruising willen oversteken roept Max: ‘Merde!’
Ze vloekt alleen nog in het Spaans als ze haar hoogtepunt bereikt of schrikt. Moeder heeft het haar verboden nog haar moedertaal te spreken, Max moet zo snel mogelijk vloeiend Nederlands leren. Ik stoor me niet aan haar accent, ik vind het wel charmant. Ze kijkt me met grote ogen aan en slaat haar hand voor haar mond. Mijn moeder doet hetzelfde, dus misschien klopt die uitspraak wel dat zonen een vrouw uitzoeken die op hun moeder lijkt. Pas als mijn beide broers beginnen te schreeuwen, draai ik mijn hoofd naar links en zie een pilaar, die er uitziet als een fallussymbool. Wat er dan gebeurt is als een vreselijke nachtmerrie. Pas veel later zal ik aan Max uitleggen wat het woord ‘dagdromen’ betekent, maar ook dat dromen vaak bedrog zijn.

Dit verschaal verscheen in het Vlaams-Nederlandse literair tijdschrift Schoon schip in maart 2012. Een van de redacteuren: Magrethe Venema schreef een schrijfwedstrijd uit voor haar rubriek Wassily's frisbee met het thema dromen. De online versie staat op http://schoonschip.skynetblogs.be/