woensdag 30 maart 2016

Rock

Petra hielp me met het ophangen van de versieringen. Druiventrossen had ik getekend en palmtakken. Ze waren van karton en door ons ingekleurd met groene en bruine viltstiften. Plastic slingers uit de feestwinkel wilde ik niet. Eigenlijk had Shane me nu moeten helpen, maar hij ging liever nog even bij zijn moeder langs. Petra uit Holland was er wel. Voor de zesde keer was ze naar Londen gekomen. Ik ontmoette haar zes jaar geleden tijdens mijn vakantie in Oostenrijk. Sindsdien noemde ik haar mijn Rock. Gearmd verlieten we samen de kerk.

Gearmd, maar nu met mijn vader, kwam ik de volgende ochtend weer de kerk binnen. Hij kneep in mijn hand en liep eigenlijk iets te snel voor de hoge hakken die ik droeg. Ik zag dat zijn adamsappel op en neer ging. De mensen in de kerkbanken keken om en ik probeerde te glimlachen. Alleen Petra bleef voor zich uit staren, ik zag dat er tranen over haar wangen biggelden. Haar ontroering verraste mij, ze was juist zo’n stoere meid. Een moment keek ze op. Ik zag toen iets anders in haar blik, het was geen ontroering. Shane draaide zich vanaf de eerste rij om. Hij knikte bemoedigend. Ondertussen zong Aretha Franklin me toe. Ik rechtte mijn rug en beantwoordde Shanes blik. 'Aint no mountain high enough to keep me from you.' Ik had dit lied uitgezocht, hoewel het omstreden was in onze Pinksterkerk. Andere bruidsparen kozen een opwekkingslied of een klassiek stuk. In mijn leven was ik ook over hoge bergen, door diepe dalen en woeste rivieren getrokken. Ik had het overleefd en nu op mijn 32e zou ik toch nog trouwen, mijn grootste wens ging in vervulling. Ik deed dat wel op mijn eigen manier. Voor mij geen 'something old, something new, something borrowed and something blue'. De groene jurk die ik droeg was ook al niet volgens onze tradities; ik wilde niet schijnheilig in het wit verschijnen. In Amsterdam had ik de jurk gekocht. Petra en nog een stel Nederlandse vrienden waren daar ook geweest. Zij had dit vrijgezellenfeest speciaal voor mij georganiseerd.
‘Ja, ik wil,’ antwoordde Shane met een Cockney tongval op de vraag van de voorganger. Op zijn stropdas zag ik een gele vlek. Hij was ook een lange weg gegaan, zijn alcohol- en drugsverslaving had hij na zijn bekering achter zich gelaten. Ik was trots op hem.

Met een zwieper gooide ik de bloemen over mijn schouder. De plechtigheden waren voorbij en nu gingen we feest vieren. Een lach ontsnapte uit mijn keel. Shane lachte bulderend met mij mee. Hij had zijn jasje uitgedaan, een deel van zijn lichtgroene overhemd was achter uit zijn broek gekropen. Ik keek over mijn schouder en zag hoe de bloemen voor Petra’s voeten landden. Ze bleef even naar het boeket kijken, maar verroerde zich niet. ‘Kom op, pak ze,’ riep ik haar inwendig toe. Nog twee, drie eeuwig lang durende seconden verstreken, zonder dat er iets gebeurde. Toen griste een nichtje van mij de bloemen voor haar voeten weg. Het meisje hield ze als een trofee boven haar hoofd. Even keek ik Petra aan. Ze haalde haar schouders op en grijnsde. Naïef als ik was, dacht ik even dat ik haar kon betoveren, zodat ze zou veranderen, maar dat ging niet. Alleen Jezus kon dat wonder in haar verrichten.

Voordat we aan het diner gingen, liepen we met z’n allen naar het Greenwich park. Bijna iedereen had een fototoestel meegenomen en van alle kanten hoorde ik klikken. Petra bekeek het gebeuren vanaf een afstandje, leunend tegen een boom, waaraan de eerste groene lentebladeren waren ontloken. Zij maakte geen foto’s. In Holland kennen ze deze gewoonte niet. Daar gaan alleen bruid en bruidegom naar een mooie plek, waar een professionele fotograaf de foto’s maakt.

Petra kreeg gelijk. De twijfel die ik in haar ogen zag tijdens mijn trouwdag had ik tien jaar lang verdrongen. Shane bleek niet de gedroomde echtgenoot, Jezus kon hem niet weerhouden terug te vallen in zijn oude, slechte gewoontes. Zeven kilo zwaarder en met drie drukke kinderen, die op hem leken, bleef ik achter in een grauwe arbeiderswijk in een voorstad van Londen. Petra zag ik een paar jaar na mijn scheiding nog een keer. We ontmoetten elkaar in Oostende. Zij kwam met de trein vanuit Emmen, ik met de hovercraft vanuit Dover. Het was herfst, de meeuwen vlogen krijsend rondjes boven de haven. Ik zag hoe Petra nonchalant aan kwam lopen, haar handen diep verborgen in de zakken van haar wijde spijkerbroek. Haar lange bruine haren waren afgeknipt, ze had nu een kort kapsel. In een visrestaurant vertelde ze dat ze net als ik een laatbloeier in de liefde was. Sinds een paar maanden had ze een vriendin. Ze vertelde verlegen dat die vrouw op mij leek: dezelfde volle rode lippen, hetzelfde mediterrane uiterlijk. Petra lachte, terwijl ze over haar vriendin vertelde, haar ogen hield ze daarbij half dichtgeknepen, haar hoofd een beetje schuin. Het was precies de manier waarop ze vroeger naar mij had gekeken. Pas achteraf realiseerde ik me dat ze toen verliefd op me was, vele jaren lang en dat ze me daarom zo vaak in Londen had bezocht. Ik voelde me nu schuldig daarover, had me haar adoratie zo lang aan laten leunen. Mijn preken dat ze kon genezen waren oprecht, maar diep in mijn hart wilde ik dat ze bleef zoals ze was. Mijn steun en toeverlaat, mijn Rock. Nu ze me had losgelaten, begreep ik pas wat ik verloren had. En ook hoe mijn leven een totaal andere wending had kunnen nemen.

Dit verhaal heb ik in februari 2016 ingestuurd naar de schrijfwedstrijd van www.kantelboek.nl. De opdracht was om een verhaal te schrijven over een belangrijke gebeurtenis, waardoor het leven een andere richting kreeg. De jury ontving bijna 200 verhalen. De beste 31 verhalen werden op de longlist geplaatst. Mijn verhaal behoorde hier ook toe. Het behoorde niet tot de drie prijswinnaars en werd niet op de shortlist van de allerbeste tien verhalen gezet.

Polderlicht

Twee dagen voor kerst staat Joachim voor zijn slaapkamerraam naar buiten te kijken. De kassen van het paprikabedrijf stralen een oranje licht uit. ‘In dit polderdorp lijkt het altijd wel kerst,’ mompelt hij. Met een ruk trekt hij het zwarte verduisteringsgordijn dicht. ‘En morgen moet ik daar weer werken,’ bromt hij als hij de deken over zijn hoofd trekt.
‘Schuif eens een stukkie op,’ zegt zijn vrouw An, die met haar logge lijf naast hem kruipt.
Met een diepe zucht draait hij zich om. Morgen is de laatste dag voor zijn kerstvakantie.

De volgende ochtend sloft Joachim met afhangende schouders naar de paprikakassen. In zijn hand houdt hij een jute tas met daarin zijn broodtrommel. Hij passeert een paar huizen, waarvan de bewoners hun bomen volgehangen hebben met lichtjes. Alsof er nog niet genoeg licht is in dit dorp denkt Joachim. Zelfs in Steenwijk zie je in het donker nog de gele gloed van de kassen aan de hemel.

Tien minuten later staat Joachim in de centrale verwerkingsruimte van de paprikakwekerij. Hij moet de bestellingen klaar zetten. Veel van zijn oude maten moesten het bedrijf verlaten. Ze zijn vervangen door Polen. Zwijgend doet Joachim zijn werk. Het is nog geen vier uur als er kerstmuziek door de luidsprekers van de intercom klinkt. Joachim hoort de vrolijke stem van Suzanne, de hoogblonde directiesecretaresse.
‘Alle werknemers nodig ik uit om in de kantine een kerstborrel te komen drinken.’
Op een holletje rennen de Polen naar de kantine. Joachim sjokt als laatste achter hen aan.

In de kantine gaat Joachim bij het raam zitten. Hij neemt een hap van een bitterbal en kijkt uit op de eindeloze polderakkers met zwarte klei. Uit de luidsprekers klinkt het lied van Mariah Carey: All I want for Christmas is You. ‘Wat wil jij?’ vraagt een collega aan hem. ‘Huh,’ Joachim schrikt op uit zijn gepeins. Hij weet het wel, maar zegt niets en staart naar buiten. De schemering probeert het polderdorp te overmeesteren, maar door het licht van de kassen, lukt dat niet.
Een hand op zijn schouder doet hem opschrikken uit zijn gepeins. Het is de directiesecretaresse. Achter haar staat een jonge man met een gele pet op. ‘Wil je aan deze meneer de meterkast aanwijzen?’ vraagt zij met een zwoele stem. Samen lopen ze terug naar de werkvloer.
‘Hier moet je zijn,’ zegt Joachim als ze bij een kleine kamer vlak bij de ingang zijn gekomen.
De man noteert de standen en vertrekt weer. Joachim blijft alleen achter in de meterkamer. Hij laat zijn hand even rusten op de hoofdschakelaar van de elektriciteit. Hij grijnst even en schudt dan zijn hoofd. Dat zou ik nooit durven, denkt hij.

Joachim groet de overgebleven ladderzatte directieleden in de kantine door bij de deur nog even zijn hand op te steken. Niemand reageert en schouderophalend loopt Joachim naar buiten. Bij de deur van de meterkast kijkt hij om zich heen. Hij ziet niemand. Even krabt hij zich op zijn kale hoofd, maar stapt dan naar binnen. Nu durf ik het wel, denkt hij. Zachtjes zingt hij: ‘All I want for Christmas is…’ en met een ferme handbeweging zet hij de hoofdschakelaar van de elektriciteit op OFF. Op de tast loopt hij naar huis.

Joachim staat samen met An voor het raam van hun slaapkamer naar buiten te kijken. Het is donker in de kamer. Op de vensterbank branden een paar flakkerende kaarsen. De gordijnen blijven vannacht open. Joachim kijkt naar de volle maan en de sterren.
‘Hoe kan het licht in de kassen nou zijn uitgegaan?’ vraagt An.
‘Ik weet het niet,’ zegt Joachim glimlachend, ‘er was vanmiddag een meteropnemer, die zal wel ergens aan hebben gezeten.’
‘Dat ze het niet repareren, vind ik wel vreemd.’
‘De directie is te dronken om het energiebedrijf te bellen en alle mensen hier in het dorp vinden het vast wel best zo.’
‘Kijk,’ zegt hij, terwijl hij naar boven wijst, ‘een vallende ster.’
‘Je mag een wens doen,’ zegt An.
‘Dat hoeft niet,’ antwoordt Joachim, terwijl hij An stevig tegen zich aandrukt, ‘ik ben tevreden zo.’

Dit verhaal heeft in de kerstbijlage van de Steenwijker Courant van 24 december 2014 gestaan. De redacteur daarvan deed een oproep verhalen in te sturen.